ECLI:NL:PHR:2002:AE4558
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Hoge Raad over schadevergoeding bij ontbinding van arbeidsovereenkomst en wanprestatie
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [verweerder] over de schadevergoeding na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder]. [Verweerder] was sinds 1968 in dienst bij [eiseres] als monteur/plaatwerker en werd per 14 juli 1999 arbeidsongeschikt door rugklachten. Gedurende de periode van september 1997 tot januari 1998 ontving hij zijn salaris vaak te laat, wat leidde tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de Kantonrechter op 1 juni 1998. [Verweerder] vorderde in deze procedure een schadevergoeding van f 217.000,-, gebaseerd op art. 7:677 lid 3 BW en later ook op wanprestatie. De Kantonrechter kende hem een bedrag van f 7.016,69 toe, maar [verweerder] ging in hoger beroep.
De Rechtbank te Haarlem vernietigde de eerdere vonnissen en kende [verweerder] een schadevergoeding van f 100.510,35 toe, waarbij rekening werd gehouden met de gefixeerde schadevergoeding en de inkomensschade door wanprestatie. [Eiseres] ging in cassatie, waarbij zij betoogde dat de Rechtbank ten onrechte de keuze van [verweerder] voor volledige schadevergoeding had miskend en dat de gefixeerde schadevergoeding niet in mindering mocht komen op de WAO-uitkering van [verweerder]. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van [eiseres] niet tot beantwoording van belangrijke vragen leidden en verwierp het cassatieberoep.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij de ontbinding van arbeidsovereenkomsten en de mogelijkheden voor werknemers om schadevergoeding te vorderen bij wanprestatie. De Hoge Raad bevestigt dat de werkgever gehouden is om de schade te vergoeden die voortvloeit uit het verloren gaan van de dienstbetrekking, ook als de werknemer arbeidsongeschikt is.