ECLI:NL:PHR:2001:AA9664
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet van taxichauffeur wegens vermeende verduistering van ritgelden
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een taxichauffeur, [eiser], door zijn werkgever, [verweerster]. [Eiser] werd op 21 januari 1997 op staande voet ontslagen, omdat [verweerster] hem beschuldigde van verduistering van ritgelden. [Eiser] heeft het ontslag betwist en stelde dat de arbeidsovereenkomst voortduurde. Hij voerde aan dat hij door medische klachten, waaronder concentratiestoornissen als gevolg van een whiplash, niet in staat was om ritten correct te registreren en het ritgeld af te dragen. De kantonrechter oordeelde dat het noodzakelijk was om te onderzoeken in hoeverre de medische klachten van [eiser] invloed hadden op zijn functioneren als taxichauffeur. De rechtbank oordeelde echter dat [eiser] niet aan [verweerster] had gemeld dat hij leed aan concentratiestoornissen en dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. [Eiser] ging in cassatie tegen dit vonnis, waarbij hij stelde dat de rechtbank niet had onderzocht of de aan hem verweten gedragingen daadwerkelijk aan hem te verwijten waren. De Procureur-Generaal concludeerde dat de rechtbank het bestreden vonnis had moeten vernietigen en de zaak ter verdere behandeling moest verwijzen. De zaak benadrukt de noodzaak om bij ontslag op staande voet alle omstandigheden van het geval, inclusief persoonlijke omstandigheden van de werknemer, in overweging te nemen.