ECLI:NL:PHR:1998:42
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Fokkens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van conservatoir beslag op waardevolle goederen in het kader van strafrechtelijk financieel onderzoek
In deze zaak is het beroep in cassatie gericht tegen een beslissing van de rechtbank te Breda, waarbij het beklag van klaagster tegen de inbeslagneming van een groot aantal goederen in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen verdachte ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden uitgesloten dat klaagster samen met verdachte een economische eenheid vormde en er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Dit betekent dat de inbeslaggenomen goederen mogelijk mede aan verdachte in eigendom toebehoorden. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard op basis van deze overweging, waarbij zij heeft vastgesteld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat eventuele betalingsverplichtingen aan verdachte kunnen worden verhaald op diens aandeel in de inbeslaggenomen goederen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de rechtbank de beschikking toereikend heeft gemotiveerd. De overwegingen van de rechtbank zijn niet onbegrijpelijk en de middelen van cassatie zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de toestemming van klaagster voor de huiszoeking niet betekent dat deze onrechtmatig was, en dat de vraag of een spoedhuiszoeking gerechtvaardigd is niet aan de orde komt indien de huiszoeking plaatsvond met toestemming van de rechthebbende. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep moet worden verworpen.