ECLI:NL:PHR:1926:1
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Ledeboer
- Rechtspraak.nl
Driedagenarrest over successierecht en fraus legis met betrekking tot schenking van periodieke uitkering
In deze zaak, die betrekking heeft op het successierecht en de toepassing van artikel 11 van de Successiewet, werd een schenking van een periodieke uitkering besproken. De schenking vond plaats door de overledene aan de eiser in de jaren 1906 en 1907, waarbij werd bepaald dat de jaarlijkse uitkering drie dagen vóór het overlijden van de schenker zou eindigen. De vraag die in deze procedure centraal stond, was of deze schenking als een fictieve erfrechtelijke verkrijging kon worden beschouwd, gezien de voorwaarden die aan de schenking waren verbonden.
De eiser stelde dat artikel 11 van de Successiewet niet van toepassing was, omdat de overledene volgens hem geen recht had op de periodieke uitkering tot aan zijn dood. Het Hof oordeelde echter dat de erflater wel degelijk recht had op de uitkering tot zijn overlijden, aangezien hij de enige gerechtigde was tot de ontvangst van de uitkering. Dit recht was onderworpen aan de verplichting van zijn erfgenamen om een deel van de ontvangen uitkering terug te betalen na zijn overlijden.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, Mr. Ledeboer, was dat het cassatiemiddel ongegrond was. Hij concludeerde dat in gevallen zoals deze, waarin het recht op uitkering afhankelijk is van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, aangenomen moet worden dat het recht voortduurt totdat die gebeurtenis zich voordoet. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en verwierp het beroep.