Beschikking van 28 juli 2011, nr. 2010/0144-46825.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen te Aruba.
1.1 Belanghebbende heeft bij aangifte een verzoek ingediend tot vrijstelling van invoerrechten voor een motorvoertuig dat onderdeel uitmaakt van een verhuisboedel. Bij beschikking van 2 december 2009 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen.
1.2 Belanghebbende is op 28 december 2009 tijdig in bezwaar gekomen tegen de afwijzende beschikking. Bij uitspraak van 5 maart 2010 is de Inspecteur niet aan belanghebbendes bezwaar tegemoet gekomen.
1.3 Belanghebbende is op 21 april 2010 in beroep gekomen tegen die uitspraak.
1.4 De Inspecteur heeft een op 23 maart 2011 gedagtekend vertoogschrift ingediend.
1.5 Ter zitting van 18 mei 2011 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende alsmede A namens de Inspecteur.
2.1. Ingevolge artikel 128b, derde lid, van de Landsverordening In-, Uit- en Doorvoer (LIUD) (AB 2000, nr. GT 10) staat tegen de beslissing van de Inspecteur op bezwaar binnen één maand, nadat zij bij aangetekende brief ter post is bezorgd of tegen gedagtekend ontvangstbewijs is uitgereikt, beroep open bij de Raad van Beroep voor belastingzaken.
2.2. Ingeval een beroepschrift na afloop van de beroeptermijn binnenkomt, blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende in verzuim is.
2.3. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij de beslissing van de Inspecteur eerst in de nacht van 22 op 23 maart 2010 van een buurman heeft ontvangen. Ter zitting is gebleken dat het in 2.1 bedoelde ontvangstbewijs niet is gedagtekend en dat de daarop voor ontvangst geplaatste paraaf niet die van belanghebbende is. De Raad houdt het er gelet hierop voor dat belanghebbende de beslissing van de Inspecteur op 23 maart 2010 heeft ontvangen en dat deze ontijdige ontvangst belanghebbende niet kan worden aangerekend. Het bestaan van de beslissing door de Inspecteur is belanghebbende aldus pas bekend geworden op 23 maart 2010.
2.4. Nu in de in de uitspraak op bezwaar opgenomen rechtsmiddelverwijzing is vermeld dat binnen één maand na ontvangst van de uitspraak beroep kan worden ingesteld en belanghebbende op 21 april 2010 in beroep is gekomen, moet de termijnoverschrijding verschoonbaar worden geacht.
3. De tussen partijen vaststaande feiten
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
3.1. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben zich met ingang van 31 augustus 2009 in Aruba gevestigd. In verband met die verhuizing naar Aruba heeft belanghebbende op 30 november 2009 een aangifte ten invoer gedaan voor zijn verhuisboedel die hij uit Nederland heeft laten overkomen, waaronder een gebruikte personenauto en een driewielig motorvoertuig voor personenvervoer (het motorvoertuig). In de aangifte heeft hij zich beroepen op de vrijstelling voor verhuisboedels.
3.2. Volgens de verzekeringspapieren is de verzekeringnemer van het motorvoertuig het bedrijf B met adres te C, Nederland, en niet belanghebbende of zijn echtgenote.
3.3. Belanghebbende verrichtte in Nederland, parttime naast zijn studie, activiteiten onder de naam BX. Dit betrof alternatief taxivervoer (…). In Aruba is belanghebbende werkzaam als fulltime docent op de Universiteit van Aruba.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op vrijstelling van invoerrechten ter zake van de invoer van het motorvoertuig.
5. De standpunten van partijen
De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben opgebracht.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Ingevolge artikel 128, eerste lid, ten 8e, onderdeel d, LIUD zijn van de heffing van invoerrechten vrijgesteld goederen die uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik door bepaalde categorieën of groepen personen, voor zover het betreft verhuisboedels die uit gebruikte goederen bestaan.
6.2. Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Vrijstellingsbesluit (AB 1989, nr. GT 55, laatstelijk gewijzigd bij AB 2006, nr. 61) wordt voor de toepassing van artikel 128, eerste lid, ten 8°, onderdeel d, onder verhuisboedel verstaan gebruikte goederen voor zover het betreft persoonlijke goederen die:
a. dienen voor het persoonlijke gebruik van de belanghebbende of voor de behoeften van zijn huishouden en die door de belanghebbende in zijn vroegere normale verblijfplaats zijn gebruikt,
b. bestemd zijn voor hetzelfde doel te worden gebruikt in zijn nieuwe normale verblijfplaats, en
c. buiten Aruba in gebruik waren, overeenkomstig de in dat land geldende voorwaarden, behoudens in door omstandigheden gerechtvaardigde gevallen.
Van deze vrijstelling zijn ingevolge het derde lid onder meer uitgesloten: bedrijfsvoertuigen. In de Nota van Toelichting bij het genoemde Vrijstellingsbesluit is onder meer vermeld dat, teneinde misbruik van de invoervrijstelling te voorkomen, als aanvullende voorwaarde wordt gesteld dat de persoonlijke goederen in het land van herkomst gedurende ten minste zes maanden voor vertrek voor, kort gezegd, persoonlijke doeleinden moeten zijn gebruikt.
6.3. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de inkomsten die hij in Nederland met het motorvoertuig heeft gegenereerd voor de heffing van inkomstenbelasting aldaar belast waren als resultaat uit overige werkzaamheden en dat hij voor de heffing van omzetbelasting in Nederland als ondernemer werd aangemerkt. Hij kon onbelast tot een bepaald aantal kilometers in privé van het motorvoertuig gebruik maken (en heeft dat ook gedaan); in privé beschikten zijn echtgenote en hij niet over een ander voertuig. De tweedehands personenauto hebben zij vlak voor hun vertrek naar Aruba voor € 750 aangeschaft en ter zake van dat voertuig zijn invoerrechten voldaan, aldus belanghebbende.
6.4. Naar het oordeel van de Raad heeft belanghebbende, met hetgeen hij heeft aangevoerd en aan bewijsstukken heeft overgelegd, onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het motorvoertuig voordat hij Nederland verliet heeft gediend voor zijn persoonlijk gebruik of voor de behoeften van zijn huishouden in de zin van het Vrijstellingsbesluit. Het motorvoertuig behoorde aldaar immers tot zijn werkzaamheidsvermogen. De omstandigheid dat het motorvoertuig mede voor privé doeleinden werd gebruikt, maakt dit niet anders. Voor zover belanghebbende nog heeft bedoeld te stellen dat de douanebeambte hem verkeerd heeft voorgelicht, overweegt de Raad dat zulks, daargelaten of belanghebbende die stelling aannemelijk heeft gemaakt, niet ertoe kan leiden dat hij alsnog gerechtigd is tot de vrijstelling van invoerrechten ter zake van de invoer van het motorvoertuig. De vrijstelling is terecht geweigerd.
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, C.W.M. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegen¬woor¬dig¬heid van de secretaris mr. P. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2011.