Uitspraak
gemachtigde [A],
1.Het procesverloop
Juni
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 17 maart 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) en de verbindendheid van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (LBBO). Belanghebbende, een moedermaatschappij die olie raffineert, had bezwaar gemaakt tegen tien naheffingsaanslagen die over de periode van maart tot en met december van een bepaald jaar waren opgelegd. De Inspecteur had de naheffingsaanslagen voor een aantal maanden verminderd, maar het bezwaar tegen de naheffing over maart was afgewezen. Belanghebbende stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, maar de Raad oordeelde dat het beroep met betrekking tot de tijdvakken april tot en met december niet-ontvankelijk was, omdat dit niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De Raad concludeerde dat er geen verwarring kon zijn over de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur, waardoor het beroep niet verschoonbaar te laat was ingediend.
Daarnaast werd de verbindendheid van de LBBO beoordeeld. De Raad oordeelde dat de LBBO rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat de klachten van belanghebbende over de rechtsgeldigheid van de verordening faalden. De Raad kon de LBBO niet toetsen aan de verenigbaarheid met de Staatsregeling, maar alleen aan de bepalingen van hoofdstuk I van de Staatsregeling. De Raad concludeerde dat de LBBO verbindend was en dat de desbetreffende klacht van belanghebbende niet kon slagen.
Verder werd het beroep van belanghebbende op schending van het Vriendschapsverdrag en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM verworpen. De Raad oordeelde dat de LBBO geen verboden onderscheid maakte en dat de heffing van BBO niet in strijd was met de rechten van belanghebbende. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Inspecteur.