ECLI:NL:ORBBNAA:2010:5

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
2004/0071
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en bewijsvoering bij catochi-verkopers

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 19 maart 2010 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting van belanghebbende, die als verkoper van loterijloten (catochi) opereert. De belastingdienst had een navorderingsaanslag opgelegd over het jaar 1998, waarbij de inspecteur stelde dat de belanghebbende een te laag inkomen had aangegeven. De belanghebbende had in zijn aangifte een opbrengst van Afl. 20.000 opgegeven, terwijl de inspecteur op basis van een onderzoek in 2003 stelde dat het werkelijke inkomen veel hoger was, namelijk Afl. 439.050. De belanghebbende voerde aan dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde en dat de inspecteur niet had aangetoond dat hij meer inkomsten had genoten dan aangegeven.

Tijdens de zitting op 7 november 2008 werd duidelijk dat de belanghebbende over een aanzienlijk vermogen beschikte en dat de belastingdienst in 2003 een onderzoek had uitgevoerd naar catochi-verkopers, waaruit bleek dat de belanghebbende een van de grootste verkopers op Aruba was. De Raad oordeelde dat de inspecteur de navorderingsaanslag mocht opleggen, omdat de feiten die aan de navorderingsaanslag ten grondslag lagen, voortkwamen uit het onderzoek dat de belastingdienst had uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de inspecteur niet in strijd had gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd.

De Raad besloot dat de navorderingsaanslag moest worden vastgesteld op een belastbaar inkomen van Afl. 222.127, en vernietigde de opgelegde boete. Dit oordeel was gebaseerd op de vaststelling dat de belanghebbende niet had aangetoond dat zijn belastbaar inkomen lager was dan het door de inspecteur geschatte bedrag. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij navorderingsaanslagen en de rol van de inspecteur in het vaststellen van de juiste belastingaanslag.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 maart 2010, nr. 2004/0071
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1998 opgelegd met dagtekening 20 februari 2002. Voorts is aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1928 opgelegd met dagtekening 29 december 2003.
1.2
Tegen deze navorderingsaanslag is door belanghebbende op 2 februari 2004 tijdig beroep ingesteld. Bij brief ingekomen op 24 juli 2008 heeft belanghebbende het beroep aangevuld.
1.3
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4
Ter zitting van 7 november 2008 te Oranjestad zijn verschenen [A] en namens de Inspecteur [B].
1.5
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.6
Belanghebbende en de Inspecteur hebben de Raad in hun brief van 21 oktober 2009 gezamenlijk verzocht schriftelijk uitspraak te doen gebaseerd op de gegevens en informatie die de Raad ter beschikking heeft.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2
Belanghebbende is verkoper van loterijloten (catochi). In zijn aangifte over het jaar 1998 heeft appellant een zuivere opbrengst uit catochi verkopen aangegeven van Afl. 20.000. Bij de aanslagregeling is het belastbare inkomen van appellant bepaald op Afl. 17.127. De zuivere opbrengst uit catochi verkopen is daarbij niet gecorrigeerd.
2.3
Belanghebbende beschikt over een groot vermogen, bezit een riant en kostbaar woonhuis, een aantal auto's en een aantal andere onroerende goederen. Op zijn onroerend goed rust geen hypotheek en hij heeft ook geen andere geldleningen.
2.4
In het jaar 2003 heeft de belastingdienst een onderzoek uitgevoerd naar de catochi-verkopers. Naar aanleiding van het onderzoek is aan appellant met dagtekening 29 december 2003 een navorderingsaanslag ter behoud van rechten over het jaar 1998 opgelegd in verband met extra loterij inkomsten. De correctie op het inkomen bedroeg Afl. 1.981.873.
2.5
Bij de navorderingsaanslag is een boete opgelegd. De Inspecteur heeft in het vertoogschrift gesteld dat de boete dient te komen vervallen.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1
Tussen partijen is nog in geschil of de navorderingsaanslag over het jaar 1998 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Appellant is van mening dat geen navorderingsaanslag kon worden opgelegd, omdat naar zijn mening het voor navordering vereiste nieuwe feit ontbreekt en belanghebbende niet te kwader trouw was. Hij stelt voorts dat het opleggen van de navorderingsaanslag een vergissing van de Inspecteur was. Bovendien heeft de Inspecteur volgens belanghebbende in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld. Tenslotte stelt belanghebbende dat de Inspecteur niet heeft bewezen dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan hij heeft aangegeven.
3.3
De Inspecteur is van mening dat wel nagevorderd kan worden. Bij vertoogschrift heeft zij nader gesteld dat de correctie op het inkomen van belanghebbende Afl. 205.000 dient te bedragen.
3.4
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1. Navordering van belasting kan plaatsvinden, indien uit later bekend geworden gegevens blijkt dat een te lage aanslag is opgelegd. Navordering is slechts mogelijk, indien zij wordt gegrond op het bekend worden van feiten die de inspecteur ten tijde van de aanslagregeling niet bekend waren of bekend konden zijn. De Inspecteur heeft gesteld dat de feiten die aan de navorderingsaanslag ten grondslag liggen zijn voortgekomen uit een in 2003 door de belastingdienst uitgevoerde onderzoek naar catochi-verkopers. Uit deze actie is naar voren gekomen dat belanghebbende een van de drie grote verkooporganisatoren op Aruba is.
4.1.2. De Raad acht, gelet op de hiervoor onder 4.1.1 opgenomen omstandigheden, niet aannemelijk dat sprake was van een vergissing bij de Inspecteur door de navorderingsaanslag op te leggen. De Raad acht daarentegen aannemelijk dat de navorderingsaanslag is voortgekomen uit de feiten die naar voren kwamen uit het in 2003 uitgevoerde onderzoek. Op grond daarvan acht de Raad eveneens aannemelijk dat de Inspecteur deze feiten ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag in februari 2002 niet bekend waren en ook niet redelijkerwijs bekend konden zijn.
4.1.3. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de Inspecteur mocht navorderen zonder in strijd te handelen met de wet.
4.2.1 Ten aanzien van de hoogte van de navorderingsaanslag heeft belanghebbende gesteld dat van omgekeerde en verzwaarde bewijslast geen sprake kan zijn, aangezien de inspecteur er niet in is geslaagd aan te tonen dat de aangifte opzettelijk tot een aanzienlijk te laag bedrag is gedaan. Nu van omkering van de bewijslast geen sprake kan zijn, dient de Inspecteur volgens belanghebbende de feiten en omstandigheden die de navordering rechtvaardigen aan te tonen. Voorts stelt belanghebbende dat de Inspecteur willekeurig heeft gehandeld door een zo hoge aanslag ter behoud van rechten op te leggen, en dat zij daarmee de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden..
4.2.2. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, aangezien hij in zijn aangifte slechts te lage en geschatte bedragen heeft aangegeven en daarmee zijn aangifte niet naar waarheid heeft ingevuld. De Inspecteur heeft onder meer aangevoerd dat de aangegeven inkomsten niet overeenstemmen met het bestedingspatroon van belanghebbende en met verklaringen van wederverkopers van catochi. Belanghebbende zelf heeft, nadat de navorderingsaanslag was opgelegd, verklaard in 1998 uit de catochi een omzet te hebben genoten van Afl. 439.050. In de processtukken bevindt zich een door belanghebbende ingebracht Statement of Income and Result dat uitgaat van deze omzet van Afl. 439.050. Belanghebbende komt vervolgens in dat Statement of Income and Result uit op een "net income" van Afl. 30.280. Dit bedrag wijkt aanzienlijk of van het door belanghebbende in zijn aangifte vermelde bedrag van Afl. 20.000, zodat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan..
4.2.3. De Raad is van oordeel dat de navorderingsaanslag ter behoud van rechten in het onderhavige geval niet is gebruikt om geheel andere feiten aan de navorderingsaanslag ten grondslag te leggen dan die welke reeds voor het verstrijken van de navorderingstermijn bekend waren (vgl. RvB 22 mei 1986, nr. 1986/008). In casu volgde in de loop van het jaar 2003 uit het onderzoek van de belastingdienst dat belanghebbende in 1998 meer inkomsten had genoten uit de catochi verkopen, dan hij had aangegeven. De precieze omvang van die inkomsten was direct voorafgaand aan het einde van de navorderingstermijn (eind 2003) nog niet bekend. De Inspecteur heeft niet in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door onder die omstandigheden de navorderingsaanslag te baseren op een (te hoog) geschatte opbrengst uit catochi verkopen.
4.2.4. De Raad is van oordeel dat ook bij navorderingsaanslagen de aanslag gehandhaafd dient te worden, zo met is gebleken, dat en in hoever hij onjuist is, indien de volgens hoofdstuk VII vereiste aangifte met is gedaan. De Raad volgt de Inspecteur in haar staling dat belanghebbende de vereiste aangifte met heeft gedaan (4.2.2). De Inspecteur heeft bij de navorderingsaanslag tot een bedrag van Afl. 1.981.873 aan zuivere opbrengst buiten dienstbetrekking bijgeteld. Bij haar vertoogschrift heeft zij gesteld dat deze bijtelling op basis van een redelijke schatting verminderd dient te worden tot Afl. 205.000. De Raad volgt de Inspecteur hierin. Belanghebbende is er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd om te doen blijken dat zijn belastbaar inkomen in 1998 minder bedraagt dan Afl. 222.127 (Afl. 205.000+Afl. 17.127) en dat de navorderingsaanslag in zoverre onjuist is.
4.2.5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is, zodat moet worden beslist als volgt.

5.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, gelast de Inspecteur de navorderingsaanslag vast te stellen naar een (totaal) belastbaar inkomen over het jaar 1998 van Afl. 222.127, en vernietigt de boete.
Aldus gedaan door mrs. M.T. Boerlage, Th. Groeneveld en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.