4.1.1. Navordering van belasting kan plaatsvinden, indien uit later bekend geworden gegevens blijkt dat een te lage aanslag is opgelegd. Navordering is slechts mogelijk, indien zij wordt gegrond op het bekend worden van feiten die de inspecteur ten tijde van de aanslagregeling niet bekend waren of bekend konden zijn. De Inspecteur heeft gesteld dat de feiten die aan de navorderingsaanslag ten grondslag liggen zijn voortgekomen uit een in 2003 door de belastingdienst uitgevoerde onderzoek naar catochi-verkopers. Uit deze actie is naar voren gekomen dat belanghebbende een van de drie grote verkooporganisatoren op Aruba is.
4.1.2. De Raad acht, gelet op de hiervoor onder 4.1.1 opgenomen omstandigheden, niet aannemelijk dat sprake was van een vergissing bij de Inspecteur door de navorderingsaanslag op te leggen. De Raad acht daarentegen aannemelijk dat de navorderingsaanslag is voortgekomen uit de feiten die naar voren kwamen uit het in 2003 uitgevoerde onderzoek. Op grond daarvan acht de Raad eveneens aannemelijk dat de Inspecteur deze feiten ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag in februari 2002 niet bekend waren en ook niet redelijkerwijs bekend konden zijn.
4.1.3. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de Inspecteur mocht navorderen zonder in strijd te handelen met de wet.
4.2.1 Ten aanzien van de hoogte van de navorderingsaanslag heeft belanghebbende gesteld dat van omgekeerde en verzwaarde bewijslast geen sprake kan zijn, aangezien de inspecteur er niet in is geslaagd aan te tonen dat de aangifte opzettelijk tot een aanzienlijk te laag bedrag is gedaan. Nu van omkering van de bewijslast geen sprake kan zijn, dient de Inspecteur volgens belanghebbende de feiten en omstandigheden die de navordering rechtvaardigen aan te tonen. Voorts stelt belanghebbende dat de Inspecteur willekeurig heeft gehandeld door een zo hoge aanslag ter behoud van rechten op te leggen, en dat zij daarmee de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden..
4.2.2. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, aangezien hij in zijn aangifte slechts te lage en geschatte bedragen heeft aangegeven en daarmee zijn aangifte niet naar waarheid heeft ingevuld. De Inspecteur heeft onder meer aangevoerd dat de aangegeven inkomsten niet overeenstemmen met het bestedingspatroon van belanghebbende en met verklaringen van wederverkopers van catochi. Belanghebbende zelf heeft, nadat de navorderingsaanslag was opgelegd, verklaard in 1998 uit de catochi een omzet te hebben genoten van Afl. 439.050. In de processtukken bevindt zich een door belanghebbende ingebracht Statement of Income and Result dat uitgaat van deze omzet van Afl. 439.050. Belanghebbende komt vervolgens in dat Statement of Income and Result uit op een "net income" van Afl. 30.280. Dit bedrag wijkt aanzienlijk of van het door belanghebbende in zijn aangifte vermelde bedrag van Afl. 20.000, zodat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan..
4.2.3. De Raad is van oordeel dat de navorderingsaanslag ter behoud van rechten in het onderhavige geval niet is gebruikt om geheel andere feiten aan de navorderingsaanslag ten grondslag te leggen dan die welke reeds voor het verstrijken van de navorderingstermijn bekend waren (vgl. RvB 22 mei 1986, nr. 1986/008). In casu volgde in de loop van het jaar 2003 uit het onderzoek van de belastingdienst dat belanghebbende in 1998 meer inkomsten had genoten uit de catochi verkopen, dan hij had aangegeven. De precieze omvang van die inkomsten was direct voorafgaand aan het einde van de navorderingstermijn (eind 2003) nog niet bekend. De Inspecteur heeft niet in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door onder die omstandigheden de navorderingsaanslag te baseren op een (te hoog) geschatte opbrengst uit catochi verkopen.
4.2.4. De Raad is van oordeel dat ook bij navorderingsaanslagen de aanslag gehandhaafd dient te worden, zo met is gebleken, dat en in hoever hij onjuist is, indien de volgens hoofdstuk VII vereiste aangifte met is gedaan. De Raad volgt de Inspecteur in haar staling dat belanghebbende de vereiste aangifte met heeft gedaan (4.2.2). De Inspecteur heeft bij de navorderingsaanslag tot een bedrag van Afl. 1.981.873 aan zuivere opbrengst buiten dienstbetrekking bijgeteld. Bij haar vertoogschrift heeft zij gesteld dat deze bijtelling op basis van een redelijke schatting verminderd dient te worden tot Afl. 205.000. De Raad volgt de Inspecteur hierin. Belanghebbende is er naar het oordeel van de Raad niet in geslaagd om te doen blijken dat zijn belastbaar inkomen in 1998 minder bedraagt dan Afl. 222.127 (Afl. 205.000+Afl. 17.127) en dat de navorderingsaanslag in zoverre onjuist is.
4.2.5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is, zodat moet worden beslist als volgt.