ECLI:NL:ORBBNAA:2010:13

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
2009/0192
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot verrekening van belastingschulden en eigenmachtige verrekening door een belastingschuldige

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 24 september 2010, staat de bevoegdheid tot verrekening van belastingschulden centraal. De belanghebbende had een boete van Naf 500 opgelegd gekregen wegens het niet tijdig betalen van de winstbelasting voor het jaar 1998. De belanghebbende had echter een vordering op de ontvanger van Naf 1.683, die voortkwam uit een naheffingsaanslag in de winstbelasting van 1994. Ondanks herhaalde verzoeken om restitutie, was dit bedrag niet aan haar teruggegeven of verrekend met andere belastingschulden. Bij het indienen van haar voorlopige aangifte winstbelasting over 1998, verrekende de belanghebbende dit bedrag eigenmachtig met de verschuldigde belasting, wat leidde tot de naheffingsaanslag en de boete.

De belanghebbende stelde in beroep dat zij recht had op verrekening en dat de boete moest worden verminderd, omdat de redelijke termijn van berechting was overschreden. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat alleen de ontvanger bevoegd was tot verrekening. De Raad overwoog dat de eigenmachtige verrekening door de belanghebbende niet geduld kon worden, maar dat de lange vertraging in de behandeling van de zaak door de ontvanger een ernstige onzorgvuldigheid was. De Raad oordeelde dat de boete niet opgelegd had mogen worden en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de boete werd verminderd tot nihil.

De Raad kon echter niet ingaan op de vraag of de redelijke termijn was overschreden, omdat dit niet relevant was voor de beslissing over de boete. De belanghebbende had ook verzocht om een rentevergoeding, maar de Raad was niet bevoegd om deze te verlenen, en verwees haar naar de civiele rechter voor dit verzoek.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 september 2010, nr. 2009/0192
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Sint Maarten,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 15 maart 2000 een boete van Naf 500 opgelegd wegens niet tijdig betalen van de aangegeven winstbelasting voor het jaar 1998.
1.7
Belanghebbende is op 3 april 2000 in bezwaar gekomen tegen de boete-oplegging. Bij uitspraak van 30 juni 2009 heeft de Inspecteur de boete gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 14 augustus 2009 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 23 april 2010 te Philipsburg zijn verschenen [A] namens belanghebbende en [B] namens de Inspecteur.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1.
Belanghebbende had een vordering op de ontvanger van Naf 1.683 op grond van de naheffingsaanslag in de winstbelasting 1994, die op 31 mei 1996 onherroepelijk was vastgesteld door de Inspecteur. Op 29 maart 1999, de datum waarop belanghebbende haar voorlopige aangifte winstbelasting over het jaar 1998 heeft ingediend, was dit bedrag nog niet aan haar teruggegeven en evenmin verrekend met andere belastingschulden van haar. Belanghebbende had toen reeds meer dan eens gevraagd om restitutie van het bedrag. Bij het indienen van deze aangifte heeft belanghebbende het te vorderen bedrag uit eigen beweging verrekend met het door haar verschuldigde bedrag aan winstbelasting over het jaar 1998. De ontvanger heeft daarmee niet ingestemd. Het restant van de verschuldigde winstbelasting over het jaar 1998 heeft belanghebbende wel tijdig contant betaald aan het loket van de ontvanger. Vervolgens heeft belanghebbende op 23 juli 1999 haar definitieve aangifte winstbelasting over het jaar 1998 ingediend naar een verschuldigde winstbelasting van Naf 5.262 onder verrekening van eenzelfde bedrag als zijnde betaald op de voorlopige aangifte, zodat uiteindelijk geen te betalen bedrag resteerde.
2.2.
De Inspecteur heeft op 15 maart 2000 voor het verschil tussen de op de voorlopige en definitieve aangifte winstbelasting aangegeven bedragen aan verschuldigde winstbelasting, zijnde het eigenmachtig verrekende bedrag van Naf 1.683, een naheffingsaanslag opgelegd en gelijktijdig de bestreden boete van Naf 500 wegens het (gedeeltelijk) niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting. De Inspecteur handhaafde de boete ad Naf 500 in bezwaar met de overweging dat de ontvanger pas op 26 juli 2000 verrekening heeft verleend.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de boete moet worden verminderd tot nihil, omdat belanghebbende, toen zij de aangegeven winstbelasting over het jaar 1998 moest voldoen, nog een tegoed had bij de ontvanger en voorts omdat de redelijke termijn van berechting inmiddels is overschreden.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt in beroep dat zij recht had op verrekening van het bedrag van Naf 1.683 en dat zij, wegens het uitblijven van verrekening door de ontvanger, dit bedrag eigenmachtig mocht verrekenen, zodat voor het opleggen van een boete geen plaats is. Voorts stelt zij dat de boete moet worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn ('undue delay').
4.2
De Inspecteur stelt zich hiertegenover op het standpunt dat het belanghebbende niet was toegestaan eigenmachtig bedragen te verrekenen, aangezien die bevoegdheid slechts de ontvanger toekomt. Zij is met belanghebbende van mening dat de redelijke termijn is overschreden.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
5.
Beoordeling van het geschil
5.1
Op grond van artikel 12A, lid 1, van de Landsverordering op de invordering van directe belastingen komt de bevoegdheid tot verrekening van belastingschulden en —tegoeden toe aan de Ontvanger. Er kan dan ook geen eigenmachtige verrekening door een belastingschuldige van een belastingschuld met een recht op teruggaaf van belasting worden geduld. Een dergelijke eigenmachtige verrekening houdt in dat te weinig belasting wordt betaald en kan voor de Inspecteur de grondslag vormen voor het opleggen van een boete. De Raad overweegt met betrekking tot de onderhavige boete als volgt. De Ontvanger heeft zonder opgaaf van redenen een onherroepelijk vaststaand belastingtegoed van belanghebbende jarenlang vastgehouden en geweigerd dit bedrag aan haar terug te geven (of eventueel te verrekenen met andere belastingschulden van haar). Aldus is sprake van een ernstige onzorgvuldigheid van de Ontvanger. Daarbij past het niet dat de Inspecteur een boete oplegt aan belanghebbende. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en de uitspraak niet in stand kan blijven. De boete dient te worden verminderd tot op nihil.
5.2
De Raad komt niet toe aan de beantwoording van de vraag of, gezien het tijdsverloop tussen het opleggen van de boete en de datum waarop thans uitspraak wordt gedaan, ruim 10 jaren, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM niet zo ruimschoots is overschreden (terwijl de overschrijding belanghebbende niet kan worden aangerekend), dat om die reden een vermindering van de boete tot op nihil aangewezen is.
5.3
Belanghebbende heeft de Raad verzocht haar een vergoeding van rente toe te kennen. De Raad is evenwel niet bevoegd om een dergelijke vergoeding te verlenen. Belanghebbende moet zich daarvoor wenden tot de civiele rechter.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking waarvan beroep en vermindert de boete tot nihil.
Alsdan gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, C.W.M. van Ballegooijen en J.B.H. Roben in tegenwoordigheid van de secretaris mw J. Christina-Concincion en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.