ECLI:NL:ORBBNAA:2009:3

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
2006/0456
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van studieschuld door werkgever en fiscale gevolgen voor de winstbelasting

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 3 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur over de fiscale behandeling van een studieschuld. De belanghebbende, opgericht op 27 december 1999, had een studieschuld van Afl. 115.240 die door de werkgever zou worden vergoed. De Inspecteur had een aanslag in de winstbelasting opgelegd voor het jaar 1999, waarbij hij het belastbare bedrag verhoogde met de studieschuld, wat de belanghebbende betwistte. De belanghebbende stelde dat de studieschuld niet tot het fiscaal geruisloos ingebrachte ondernemingsvermogen behoorde en dat de toezegging van de werkgever om de aflossingen te vergoeden zakelijk was.

Tijdens de zitting op 17 april 2007 werd het standpunt van de belanghebbende verdedigd door haar gemachtigde, terwijl de Inspecteur zijn bezwaren uiteenzette. De Raad oordeelde dat de studieschuld een persoonlijke schuld van de belanghebbende was en dat de toezegging van de werkgever om de aflossingen te vergoeden, hoewel mondeling, op zakelijke gronden berustte. De Raad concludeerde dat de vergoeding van de aflossing als loon(kosten) in aanmerking moest worden genomen, en dat het bedrag van Afl. 115.240 niet ten laste van de winst kon worden gebracht.

De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en besloot dat de aanslag berekend moest worden verminderd conform de vastgestelde bedragen. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de fiscale behandeling van studieschulden en de rol van werkgevers in dergelijke situaties.

Uitspraak

Beschikking d.d. 3 november 2009, nr. 2006/0456
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Aruba,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 december 2005 een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 1999 opgelegd naar een belastbaar bedrag van Afl. 40.600. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Bij een op 20 september 2006 bij de Raad ingekomen geschrift heeft belanghebbende beroep
ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur. Het geschrift is nader gemotiveerd bij brief van 16 maart 2007. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3.
Ter zitting van 17 april 2007 te Oranjestad zijn verschenen [A] als gemachtigde van belanghebbende en, namens de Inspecteur, [B].

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen
niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2.
Belanghebbende is opgericht op 27 december 1999. Bij die oprichting is de voorheen door [C] [C] in de vorm van een eenmanszaak gedreven internistenpraktijk (hierna: de onderneming) fiscaal geruisloos ingebracht in belanghebbende. Overeengekomen is dat de onderneming voor de heffing van de winstbelasting met ingang van 1 januari 1999 rechtstreeks voor rekening en risico van belanghebbende wordt gedreven. Alle aandelen in belanghebbende worden sinds het oprichtingstijdstip gehouden door [C], die tevens als bestuurder in dienstbetrekking is bij belanghebbende. [C] was per 20 juli 1998 begonnen met de internistenpraktijk.
2.3.
Op 1 augustus 1990 heeft [C] een lening ten belope van Afl. 152.553 verkregen van het Land Aruba ter financiering van haar studie medicijnen in de Verenigde Staten van Amerika. Deze schuld behoorde niet tot het fiscaal geruisloos in belanghebbende ingebrachte ondernemings-vermogen. Na enige aflossing resteerde van deze schuld per 1 januari 1999 nog een bedrag van Afl. 115.240. Dit bedrag is door belanghebbende ten laste van haar winst van het onderhavige jaar gebracht. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur zulks evenwel niet toegestaan. Hij heeft het aangegeven belastbare bedrag van negatief Afl. 74.586 verhoogd met Afl. 115.240 en na afronding vastgesteld op Afl. 40.600.
2.4.
Over het voordeel dat [C] heeft genoten. doordat de NV haar studieschuld jegens het Land heeft overgenomen dan wel haar heeft toegezegd om haar aflossingen te vergoeden, is geen loon, inkomsten- of dividendbelasting geheven.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of a. het beroep ontvankelijk is en b. belanghebbende voornoemd bedrag van Afl. 115.240 ten laste van de winst van het onderhavige jaar mag brengen.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.3.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, omdat het ruim vijf maanden na het instellen van het beroep nog steeds niet was gemotiveerd. Hij betwist dat de studieschuld van [C] is overgenomen door belanghebbende, en stelt dat indien dat al is gebeurd, de overname een onzakelijke handeling van haar is geweest. Ter zitting heeft hij er op gewezen dat belanghebbende niet heeft bedongen dat [C] bij haar in dienst moet blijven.
3.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat belanghebbende niet de studieschuld van [C] heeft overgenomen, zoals de Inspecteur stelt, maar haar heeft toegezegd haar jaarlijkse aflossingsverplichting jegens het Land Aruba te vergoeden. Deze toezegging is niet op papier gesteld. Zij heeft er voorts ter zitting op gewezen dat de geldelijke beloning van [C] in 1999 zeer laag was in vergelijking met het jaarsalaris van een internist in het ziekenhuis dat rond de Afl. 300.000 ligt. Inclusief de kosten van de toegezegde vergoeding van de aflossingsverplichtingen van [C] heeft belanghebbende ongeveer Afl. 230.000 aan loonkosten voor haar ten laste van het resultaat geboekt.

4.Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.1.
Belanghebbende betoogt dat het beroep binnen de termijn als genoemd in artikel 19, lid 1, Algemene Landsverordening Belastingen is ingediend. Vaststaat dat de Inspecteur op het bezwaar een afwijzende beschikking heeft gegeven met dagtekening 28 augustus 2006 en dat daartegen op 19 september 2006 —derhalve tijdig — pro forma beroep is aangetekend. Het beroep is vervolgens op 16 maart 2007, binnen een redelijke termijn voor de zitting d.d. 16 april 2007, van een motivering voorzien. De Inspecteur heeft in de periode van 16 maart tot 16 april 2007, naar het oordeel van de Raad, voldoende tijd gehad om een gemotiveerd vertoogschrift in te dienen. Hij is door de late motivering van het beroep niet geschaad geweest in zijn procesbelang. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
Ten aanzien van de studieschuld
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat het maatschappelijk als gebruikelijk wordt aanvaard dat werkgevers studieschulden overnemen van toekomstige werknemers, met name van medici en fiscalisten, en derhalve zakelijk dient te worden geacht.
4.3.
De Inspecteur is van mening dat het zakelijke karakter van de toezegging ontbreekt en heeft onder andere gesteld dat het voordeel dat door het overnemen van de schuld aan [C] is toegekomen niet als — ten laste van het resultaat te brengen — loon kan worden aangemerkt, ook omdat belanghebbende geen loonbelasting heeft ingehouden en [C] geen loon in haar aangifte inkomstenbelasting heeft verantwoord.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad is het niet aannemelijk dat belanghebbende de studieschuld van [C] in
eenkeer van haar heeft overgenomen, zoals zij aanvankelijk heeft gesteld. Het staat vast dat de studieschuld niet tot het fiscaal geruisloos ingebrachte ondernemingsvermogen behoorde; de omstandigheid dat de schuld na omzetting in een naamloze vennootschap in de balans is opgenomen vormt onvoldoende bewijs voor de pretense schuldovername. De studieschuld aan het Land Aruba is hoe dan ook een persoonlijke schuld van [C] gebleven. Het is daarentegen aannemelijk, naar het oordeel van de Raad, dat belanghebbende aan [C] bij indiensttreding heeft toegezegd dat zij de jaarlijkse aflossingsverplichting jegens het Land Aruba aan haar zal vergoeden. De Raad is van oordeel dat deze toezegging, ook al is zij mondeling gedaan, op zakelijke gronden berust. Daarbij neemt de Raad aan dat de toezegging, evenals maatschappelijk gebruikelijk is bij het aantrekken door werkgevers van medici en fiscalisten, is gedaan onder de voorwaarde dat [C] voor belanghebbende blijft werken. De als "overname van de studieschuld" omschreven toezegging aan [C] is bedoeld geweest als een beloning voor haar indiensttreding en toekomstige arbeidsprestaties. Goed koopmansgebruik brengt mee dat het bedrag van de jaarlijkse vergoeding van de aflossing als loon(kosten) in aanmerking wordt genomen.
4.5.
Uit het vorenoverwogene volgt dat niet het in geschil zijnde bedrag van Afl 115.240 ten laste van de winst kan worden gebracht, maar het bedrag van de vergoeding van de aflossing van de studieschuld door [C] aan het Land Aruba in 1999.

5.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en besluit dat de aanslag berekend moet worden verminderd conform het onder 4.5. bepaalde.
Aldus gedaan door mrs. M.T. Boerlage, Th, Groeneveld en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2009.