Uitspraak
zitting houdende op Bonaire
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om de vraag of er bij een niet afgebouwd woonhuis sprake is van voordelen uit een onroerende zaak die belast kunnen worden met vastgoedbelasting. De belanghebbende, inwoner van Caribisch Nederland, was op 1 januari 2011 eigenaar van een perceel met een niet afgebouwd woonhuis. Hij ontving op 8 september 2013 een waardebeschikking voor de onroerende zaak, waarbij de waarde werd vastgesteld op $456.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar $204.000. De belanghebbende was van mening dat hij vrijgesteld diende te worden van vastgoedbelasting, omdat hij geen inkomsten uit verhuur ontving. De Inspecteur stelde echter dat de belanghebbende belastingplichtig was, ongeacht het feit of er daadwerkelijk inkomsten werden genoten.
De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelde dat de heffingsmaatstaf voor de vastgoedbelasting is gebaseerd op de bij waardebeschikking vastgestelde waarde. De artikelen 4.5 en 4.6 van de Belastingwet BES bepalen dat de voordelen uit een onroerende zaak forfaitair worden vastgesteld op 4% van de waarde, mits deze waarde boven de $50.000 ligt. De Raad concludeerde dat het standpunt van de belanghebbende, dat hij geen voordelen had genoten omdat de woning nog niet gereed was, niet houdbaar was. De vastgoedbelasting wordt geheven over een vast percentage van de waarde van de onroerende zaak, ongeacht de werkelijke voordelen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de aanslagen vastgoedbelasting.