ECLI:NL:ORBBACM:2015:61

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
2013-64101 en 66159
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van het begrip 'inwoner' en 'opbrengst' in de Belastingwet BES met betrekking tot vastgoedbelasting

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 februari 2015 uitspraak gedaan over de betekenis van de begrippen 'inwoner' en 'opbrengst' in de Belastingwet BES. De zaak betreft een geschil tussen een projectontwikkelingsmaatschappij, belanghebbende, en de Inspecteur over de waardebeschikkingen vastgoedbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2015. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de waardebeschikkingen en de daaropvolgende aanslagen vastgoedbelasting. De Raad heeft vastgesteld dat de waarde van de percelen niet langer in geschil is, maar dat de vraag of belanghebbende recht heeft op vrijstelling op basis van artikel 4.4 letter k van de Belastingwet BES centraal staat. Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op deze vrijstelling omdat zij als rechtspersoon ook als 'inwoner' van de BES eilanden kan worden beschouwd. De Inspecteur is van mening dat 'inwoner' enkel een natuurlijk persoon betreft. De Raad heeft geoordeeld dat de wetgeving niet expliciet onderscheid maakt tussen natuurlijke en rechtspersonen en dat belanghebbende zich terecht beroept op de vrijstelling. De Raad heeft de aanslagen vastgoedbelasting vernietigd en de beroepen tegen de waardebeschikkingen ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 11 februari 2015, nrs. 2013-64101 en 66159.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTTNGZAKEN
zitting houdende op Bonaire
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 mei 2013 een waardebeschikking vastgoedbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2015 uitgereikt voor het object kadastraal bekend als [nr. 1], (hierna: perceel I) met een waarde van US$ 811.000.
1.2
Belanghebbende is op 28 mei 2013 tijdig in bezwaar gekomen tegen deze waardebeschikking.
1.3
Op 20 juli 2013 heeft de inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij de waarde nader vastgesteld op US$ 405.000.
1.4
Belanghebbende is op 29 juli 2013 tegen die uitspraak in beroep gekomen.
1.5
Aan belanghebbende is met dagtekening 3 november 2013 een waardebeschikking vastgoed-belasting voor de jaren 2011 tot en met 2015 uitgereikt voor het object kadastraal bekend als [nr. 2], (hierna: het perceel II) met een waarde van US$ 168.744.
1.6
Belanghebbende is op 19 november 2013 tijdig in bezwaar gekomen tegen deze waardebeschikking.
1.7
Op 22 december 2013 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij de beschikking gehandhaafd.
1.8
Op 7 februari 2014 is belanghebbende tijdig tegen die uitspraak in beroep gekomen.
1.9
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 20 juli 2013 aanslagen vastgoedbelasting voor de tijdvakken 2011 en 2012 opgelegd voor perceel I, elk naar de bij de uitspraak op bezwaar van die datum verlaagde waarde met een te betalen bedrag ad US$ 2.794.
1.1
Belanghebbende is op 29 juli 2013 tijdig in bezwaar gekomen tegen deze aanslagen vastgoedbelasting.
1.11
De inspecteur heeft op 31 augustus 2013 uitspraak op de bezwaarschriften gedaan en daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.12
Met een tweetal beroepschriften, gedagtekend 10 oktober 2013 is belanghebbende in beroep gekomen tegen die uitspraken.
1.13
Op 18 oktober 2013 en op 13 maart 2014 heeft de inspecteur verweerschriften ingediend.
1.14
Ter zitting van 7 april 2014 te Kralendijk zijn verschenen, voor belanghebbende, haar directeur [A] en, namens de Inspecteur, [B] en [C].
1.15
Belanghebbende heeft een pleitnota ingediend en voorgedragen.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is opgericht op 25 april 2008 en gevestigd op Bonaire.
2.2
Belanghebbende is eigenaresse van de aan elkaar grenzende percelen I en II, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 40 hectare; beide percelen betreffen braakliggende grond.
2.3
Belanghebbende is een projectontwikkelingsmaatschappij met als doel om de onder 2.2 genoemde percelen te verkavelen en op de bouwkavels woningen te bouwen. Gelet op de slechte economische omstandigheden is er ultimo 2012 nog geen aanvang gemaakt met de uitvoering van deze plannen en is er nog steeds sprake van braakliggende grond.

3.Geschil

Na de zitting is nog uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de vrijstelling van artikel 4.4 letter b dan wel letter k van de Belastingwet BES. De waarde, zoals die door de inspecteur is vastgesteld bij de uitspraken op de tegen de waardebeschikkingen ingediende bezwaarschriften, is niet langer in geschil.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Belanghebbende stelt primair dat zij recht heeft op de vrijstelling van artikel 4.4 letter b Belastingwet BES omdat er sprake is van het verkrijgen van opbrengst als bedoeld in artikel 6 Wet inkomstenbelasting BES; subsidiair is belanghebbende van mening dat er sprake is van eigendom van braakliggende grond door een inwoner van de BES eilanden en dat zij daarom recht heeft op de vrijstelling van artikel 4.4 letter k Belastingwet BES.
4.2
De Inspecteur is van mening dat artikel 4.4 letter b Belastingwet BES uitsluitend ziet op onroerende zaken die behoren tot het vermogen van een IB onderneming, dat wil zeggen dat de voordelen die behaald worden met die onroerende zaken belast worden als winst uit onderneming in de inkomstenbelasting. Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van belanghebbende is de inspecteur van mening dat met het begrip "inwoner" in artikel 4.4 letter k Belastingwet BES een natuurlijk persoon wordt bedoeld en dat de in dit lid genoemde vrijstelling dus niet geldt voor rechtspersonen zoals belanghebbende.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht

5.Beoordeling van het geschil

5.1
De waarde van de percelen, zoals die is vastgesteld door de inspecteur, is naar belanghebbende ter zitting heeft verklaard, niet langer in geschil. Nu de enige bestuursrechtelijke beslissing in de waardebeschikkingen de waarde van de desbetreffende onroerende zaak betreft, verklaart de Raad de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de waardebeschikkingen dan ook ongegrond; de vraag naar het van toepassing zijn van een in de Belastingwet BES genoemde vrijstelling komt pas aan de orde bij het opleggen van een aanslag in de vastgoedbelasting.
5.2
In het beroep tegen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen vastgoedbelasting beroept belanghebbende zich subsidiair op de vrijstelling van artikel 4.4 letter k Belastingwet BES (tekst 2011/2012). Dit artikel luidt:
"De belasting wordt niet geheven ter zake van voordelen uit:
[a t/m j ....]
k. onroerende zaken, waarvan de waarde uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt bepaald door de waarde van de daarvan deel uitmakende braakliggende grond, voor zover degene of degenen die het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft of hebben inwoner is of zijn van de BES eilanden."
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende gevestigd is op Bonaire en dat er sprake is van braakliggende grond in de zin van artikel 4.4 letter k Belastingwet BES. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of belanghebbende, zijnde een rechtspersoon, inwoner van de BES eilanden is in de zin van genoemd artikel 4.4 letter k.
5.4.
De inspecteur is van oordeel dat een "inwoner" in de zin van genoemd artikel uitsluitend een natuurlijk persoon kan zijn en baseert zich daarbij op de toelichting bij onderdeel 8 van de derde nota van wijziging van wetsvoorstel 32 505, Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011), welk onderdeel voorziet in de invoeging van de onderhavige vrijstelling. In die toelichting staat onder meer:
"Met het gebruik van de term "inwoner" wordt tevens tot uitdrukking gebracht dat het moet gaan om natuurlijke personen; braakliggende land in eigendom van lichamen wordt dus niet vrijgesteld."
5.5
Hoewel de Raad met de Inspecteur van oordeel is dat in genoemde toelichting te lezen valt dat het de bedoeling van de wetgever was om de vrijstelling slechts voor natuurlijke personen te later gelden, is de Raad — anders dan de Inspecteur — van oordeel dat deze bedoeling indertijd niet in de tekst van bedoeld wetsartikel is vastgelegd; nu dit begrip niet als zodanig in de Belastingwet BES is gedefinieerd, kunnen onder "inwoner" immers, naar de Raad uit de (context van de) overige bepalingen van de Belastingwet BES afleidt, zowel natuurlijke alsook rechtspersonen worden begrepen. Ook het gebruik van het woord `degene' in bedoeld artikel 4.4 letter k wijst niet op een onderscheid naar natuurlijke of rechtspersoon.
5.6.
De Raad ziet zijn voorgaande interpretatie van het begrip "inwoner" bevestigd door het gegeven dat inmiddels de wetgever de redactie van artikel 4.4 letter k heeft aangepast. In het Belastingplan 2014, artikel XXVIIA, is de volgende wetswijziging opgenomen:
"De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. [Enz.]
2. In onderdeel k wordt "inwoner is of zijn van de BES eilanden" vervangen door: een natuurlijke persoon is of zijn en inwoner is of zijn van de BES eilanden
Uit deze — overigens niet verder toegelichte — wijziging kan naar het oordeel van de Raad niet anders worden afgeleid dan dat ook lichamen "inwoner" van de BES eilanden kunnen zijn.
5.7
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5en 5.6 is overwogen is de Raad van oordeel dat voor de onderhavige jaren 2011 en 2012 belanghebbende zich terecht beroept op de vrijstelling van artikel 4.4 letter k Belastingwet BES omdat de wettekst geen ruimte bood (en biedt) om het begrip "inwoner" te beperken tot natuurlijke personen. Gelet op deze beslissing behoeft de primaire stelling van belanghebbende geen behandeling meer.
5.8
De slotsom is dat de onderhavige aanslagen dienen te worden vernietigd.

6.Beslissing

De Raad verklaart de beroepen tegen de waardebeschikkingen ongegrond en de beroepen tegen de aanslagen vastgoedbelasting gegrond en vernietigt deze aanslagen.
Aldus gedaan in raadkamer op door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris L. Marrewijk en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015.