Uitspraak
zitting houdende in Curaçao
1.Het procesverloop
2.De tussen partijen vaststaande feiten
Geschil
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen aanslagen grondbelasting die zijn opgelegd over de jaren 2002 tot en met 2005 voor een perceel in Curaçao. De aanslagen zijn vastgesteld op een waarde van NAf. 900.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, wat heeft geleid tot een vermindering van de aanslagen in 2011 en 2013. Uiteindelijk heeft belanghebbende beroep aangetekend tegen de uitspraken van 31 oktober 2011. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend en tijdens de zittingen zijn belanghebbende en haar echtgenoot verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de Inspecteur, mr. [A].
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de feiten vastgesteld op basis van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd. Belanghebbende heeft het perceel met woning gekocht op 27 december 2001 voor NAf. 265.000. De aanslagen zijn opgelegd aan zowel de vorige eigenaar als aan belanghebbende, die pas in 2010 op de hoogte raakte van de aanslagen door een aanmaning van de ontvanger.
Het geschil betreft de vraag of de aanslagen te laat zijn opgelegd of dat de invordering is verjaard. De Raad oordeelt dat de aanslagen tijdig zijn vastgesteld, aangezien deze in 2006 zijn vastgesteld, binnen de termijn van vijf jaar na het belastingjaar. De Raad concludeert dat de termijn voor bezwaar pas begint te lopen na ontvangst van de aanslagen in 2010, maar dit heeft geen invloed op de vaststelling van de aanslagen zelf. De Raad is niet bevoegd om te oordelen over de civielrechtelijke vraag van verjaring van de invordering. Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep ongegrond.