ECLI:NL:ORBBACM:2014:37

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
2011-52965 tot en met 52967
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen grondbelasting over de jaren 2002 tot en met 2005

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen aanslagen grondbelasting die zijn opgelegd over de jaren 2002 tot en met 2005 voor een perceel in Curaçao. De aanslagen zijn vastgesteld op een waarde van NAf. 900.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, wat heeft geleid tot een vermindering van de aanslagen in 2011 en 2013. Uiteindelijk heeft belanghebbende beroep aangetekend tegen de uitspraken van 31 oktober 2011. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend en tijdens de zittingen zijn belanghebbende en haar echtgenoot verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de Inspecteur, mr. [A].

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de feiten vastgesteld op basis van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd. Belanghebbende heeft het perceel met woning gekocht op 27 december 2001 voor NAf. 265.000. De aanslagen zijn opgelegd aan zowel de vorige eigenaar als aan belanghebbende, die pas in 2010 op de hoogte raakte van de aanslagen door een aanmaning van de ontvanger.

Het geschil betreft de vraag of de aanslagen te laat zijn opgelegd of dat de invordering is verjaard. De Raad oordeelt dat de aanslagen tijdig zijn vastgesteld, aangezien deze in 2006 zijn vastgesteld, binnen de termijn van vijf jaar na het belastingjaar. De Raad concludeert dat de termijn voor bezwaar pas begint te lopen na ontvangst van de aanslagen in 2010, maar dit heeft geen invloed op de vaststelling van de aanslagen zelf. De Raad is niet bevoegd om te oordelen over de civielrechtelijke vraag van verjaring van de invordering. Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep ongegrond.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 maart 2014, nrs. 2011-52965 tot en met 52967.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao
inzake:
[belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende zijn aanslagen grondbelasting opgelegd over de jaren 2002 tot en met 2005 voor het perceel [adres] te Curaçao naar een waarde van NAf. 900.000.
1.2
Belanghebbende is op 9 september 2010 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen. Bij uitspraken van 31 oktober 2011 zijn de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een waarde van NAf. 315.000. Bij beschikking van 21 oktober 2013 zijn de aanslagen verder verminderd tot aanslagen naar een waarde van NAf. 265.000.
1.3
Belanghebbende is op 24 november 2011 in beroep gekomen tegen de uitspraken van 31 oktober 2011.
1.4
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zittingen van 29 oktober 2013 en 8 november 2013 te Willemstad zijn verschenen
belanghebbende en haar echtgenoot, alsmede namens de Inspecteur mr. [A]. Belanghebbende heeft het beroep ter zake van de aanslag over 2005 ter zitting van 29 oktober 2013 ingetrokken.
1.6
Belanghebbende heeft voorts ter zitting van 29 oktober 2013 een pleitnota overgelegd met een
bijlage. De Inspecteur heeft ter zitting van 29 oktober 2013 de verminderingsbeschikkingen van 21 oktober 2013 overgelegd en ter zitting van 8 november 2013 een uitdraai van het systeem van de Belastingdienst voor de aanslagen over 2002 tot en met 2004.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende heeft het perceel met woning gekocht op 27 december 2001 voor NAf. 265.000. Over het jaar 2002 is zowel een aanslag grondbelasting opgelegd aan de vorige eigenaar van het perceel als aan belanghebbende. Belanghebbende is van het bestaan van de aanslagen op de hoogte gekomen door een aanmaning van de ontvanger in 2010.
3.
Geschil
Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of de aanslagen over de jaren 2002 tot en met 2004 te laat zijn opgelegd dan wel of hun invordering is verjaard.

3.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende stelt dat de aanslagen te laat zijn opgelegd en/of dat zij zijn verjaard.
4.3
De inspecteur stelt dat de aanslagen tijdig zijn vastgesteld.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 10, lid 2, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen luidt: "De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan."
5.3
De onderhavige aanslagen hebben betrekking op de jaren 2002 tot en met 2004. Gelet op artikel 13 van de Landsverordening grondbelasting eindigt het belastingjaar op 31 december van ieder jaar. De aanslagen moeten dan zijn vastgesteld binnen 5 jaar na 31 december van ieder jaar. Voor 2002 eindigt de aanslagtermijn dus op 31 december 2007
5.4.
Uit de door de inspecteur overgelegde stukken blijkt dat de drie aanslagen zijn vastgesteld in 2006. Dat is tijdig.
5.5.
Het gegeven dat belanghebbende de aanslagen pas in 2010 heeft ontvangen, leidt ertoe dat de termijn om bezwaar te maken tegen de aanslagen pas gaat lopen na de ontvangst van die aanslagen. Het leidt er echter niet toe dat 2010 ook wordt beschouwd als de datum van vaststelling van de aanslagen. Een aanslag komt naar het oordeel van de Raad tot stand op het tijdstip dat die aanslag in het systeem van de Belastingdienst wordt vastgelegd. De Inspecteur heeft met de door haar overgelegde uitdraaien uit het systeem van de Belastingdienst de data van vaststelling van de aanslagen ten name van belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt.
5.6.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat de aanslagen niet meer kunnen worden ingevorderd omdat de invordering is verjaard. Of dat zo is, is een civielrechtelijke vraag. De Raad is niet bevoegd daarover uitspraak te doen.
5.7.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep voor alle jaren ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage (voorzitter), E.F. Faase en A. Beukers-van Dooren in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2014.