ECLI:NL:ORBBACM:2014:34

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
13- 63640, 63641
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel en aftrek onderwijskosten ex-patriate

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 maart 2014 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van onderwijskosten door een ex-patriate. De belanghebbende had aanslagen inkomstenbelasting ontvangen over de jaren 2009 en 2010, waartegen zij bezwaar had aangetekend. De Inspecteur handhaafde de aanslagen, waarna de belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 31 oktober 2013 in Philipsburg zijn de gemachtigden van de belanghebbende en de Inspecteur verschenen.

De belanghebbende, die als ex-patriate werd aangemerkt, had in 2009 en 2010 jaarlijks kosten van NAf. 20.000 gemaakt voor het onderwijs van haar twee kinderen. Deze kosten waren niet door de werkgever vergoed. Het geschil draaide om de vraag of de belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel recht had op aftrek van deze kosten. De belanghebbende stelde dat de kosten op basis van de Beschikking ex-patriates 1998 onbelast vergoed hadden mogen worden, terwijl de Inspecteur betoogde dat er geen recht op aftrek bestond.

De Raad overwoog dat de ex-patriatesregeling is bedoeld om bepaalde deskundige werknemers aan te trekken en dat de kosten voor onderwijs van kinderen van ex-patriates onder bepaalde voorwaarden onbelast vergoed kunnen worden. De Raad concludeerde dat het gelijkheidsbeginsel niet leidde tot recht op aftrek van de onderwijskosten, omdat de belanghebbende geen vergoeding ontving. De Raad verklaarde de beroepen ongegrond, omdat er geen andere basis was voor aftrek van de kosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een vergoeding door de werkgever om in aanmerking te komen voor belastingaftrek.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 maart 2014, nrs.13- 63640, 63641
DE RA.AD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur]

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende zijn aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2009 en 2010 met dagtekening 30 november 2011 respectievelijk 28 september 2012.
1.2
Belanghebbende is op 13 december 2011 respectievelijk 26 november 2012 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen. De Inspecteur heeft bij uitspraken van 10 mei 2013 de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 28 juni 2013 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraken op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft vertoogschriften ingediend.
1.5
Ter zitting van 31 oktober 2013 te Philipsburg zijn verschenen namens belanghebbende mr. [A] en [B] en namens de Inspecteur [C] en [D].
1.6
Namens belanghebbende is een pleitnota overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is aangemerkt als ex-patriate in de zin van de Beschikking ex-patriates 1998 (PB 1998-228, verder: de Beschikking).
2.3
Belanghebbende heeft in 2009 en 2010 jaarlijks NAf. 20.000 kosten gemaakt voor onderwijs van haar twee kinderen die de lagere school bezochten. De werkgever heeft deze kosten niet vergoed.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op aftrek van de kosten van onderwijs.
4.
De standpunten van partijen
4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4.2
Belanghebbende meent dat zij op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op aftrek van de onderwijskosten van haar kinderen, nu die kosten op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Beschikking door de werkgever onbelast vergoed hadden mogen worden.
4.3
De Inspecteur stelt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek nu de Beschikking daar geen basis voor biedt.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De ex-patriatesregeling is op schriftelijk verzoek van werkgever en werknemer van toepassing op de werknemer die direct voorafgaand aan zijn tewerkstelling in de Nederlandse Antillen gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaar in het buitenland heeft gewoond.. Artikel 4 van de Beschikking noemt een aantal soorten vergoedingen die niet tot het loon van de ex-patriate worden gerekend indien zij in verband met de dienstbetrekking zijn genoten. Een daarvan is de vergoeding ter dekking van kosten gemaakt ten behoeve van het bezoeken van scholen tot een maximum van NAf. 25.000 per kind per jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat een door de werkgever verstrekte vergoeding voor de door belanghebbende gemaakte onderwijskosten onbelast zou zijn geweest.
5.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 5 september 2006, nr. 2004/0766 (ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9539) heeft de minister met de Beschikking beoogd het aantrekken van bepaalde deskundige werknemers voor de Antilliaanse arbeidsmarkt te vergemakkelijken; een onderdeel van het voor dit doel gecreëerde pakket maatregelen is het tot een bepaald bedrag voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting vrijstellen van de door de werkgever aan de werknemer betaalde bedragen ten behoeve van het volgen van onderwijs door de kinderen van de desbetreffende werknemer. Met deze regeling is een oplossing gevonden voor het probleem dat vanuit het buitenland aan te trekken werknemers (tijdelijk) veelal hogere kosten voor het onderwijs van hun kinderen maken dan niet vanuit het buitenland aangetrokken werknemers. Voor het uit deze regeling voortvloeiende verschil in behandeling van buitenlands en binnenlands geworven werknemers bestaat er naar het oordeel van de Raad een objectieve en redelijke rechtvaardiging.
5.3.
In artikel 4 van de Beschikking is forfaitair bepaald dat bepaalde kosten door de werkgever onbelast mogen worden vergoed, tot de daarin vastgestelde maxima. Blijkbaar is daarbij het uitgangspunt geweest dat bij vergoeding van die kosten door de werkgever in het algemeen aangenomen kan worden dat die kosten verband houden met de dienstbetrekking. Dat acht de Raad een redelijk uitgangspunt. Zoals de Raad in voormelde uitspraak van 5 september 2006 heeft overwogen, voert de symmetrie tussen inkomstenbelasting en loonbelasting niet zover, dat in alle situaties het voor de loonbelasting belastingvrij kunnen vergoeden van onkosten betekent dat dergelijke kosten ook tot de aftrekbare kosten voor de inkomstenbelasting behoren.
5.4.
Nu belanghebbende geen vergoeding ontvangt voor de onderhavige onderwijskosten, vervalt het voor de ex-patriatesregeling geldende uitgangspunt dat de kosten geacht worden te zijn gemaakt in verband met de dienstbetrekking. Naar het oordeel van de Raad kon de minister reeds op doelmatigheidsgronden de fiscale tegemoetkoming voor de kosten van onderwijs beperken tot situaties waarin die kosten door de werkgever werden vergoed.
5.5.
Het gelijkheidsbeginsel kan er dan niet toe Leiden dat belanghebbende recht heeft op aftrek van de onderwijskosten. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende ook niet op grond van enige andere bepaling recht heeft op aftrek. De beroepen zijn ongegrond.
5.6.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de beroepen ongegrond zijn.

6.Beslissing

De Raad verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. Boerlage (voorzitter), E.F. Faase en A. Beukers-van Dooren in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2014.