ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9539

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004/0766
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van schoolkosten voor kinderen van expatriates in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 5 september 2006, staat de aftrekbaarheid van schoolkosten voor kinderen van expatriates centraal. De belanghebbende, die in dienst was van K. te Willemstad, Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om aftrek van schoolkosten voor zijn zoon. De Inspecteur had deze aftrek afgewezen op basis van de Beschikking ex-patriates, die specifieke voorwaarden stelt aan de aftrekbaarheid van dergelijke kosten. De Raad overweegt dat de kosten van onderwijs van kinderen niet behoren tot de kosten van verwerving, inning en behoud van de opbrengst arbeid, zoals bedoeld in de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943.

De Raad stelt vast dat de Beschikking ex-patriates is bedoeld om buitenlandse werknemers te ondersteunen die hogere onderwijskosten maken. De belanghebbende had echter geen verzoek ingediend zoals vereist door artikel 6 van de Beschikking ex-patriates, waardoor hij niet voldeed aan de formele voorwaarden. De Raad concludeert dat er geen ongelijke behandeling is van gelijke gevallen, omdat de regeling specifiek gericht is op buitenlandse werknemers die extra kosten maken. De Raad wijst het beroep van de belanghebbende af, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de Beschikking ex-patriates en er geen recht bestaat op aftrek van de schoolkosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de formele eisen van belastingregelingen en de rechtvaardiging van verschillen in behandeling tussen verschillende groepen belastingplichtigen. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Inspecteur.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 5 september 2006, nr. 2004/0766
1. Het procesverloop:
Aan belanghebbende is, gedagtekend 31 oktober 2003, een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2002 opgelegd. Belanghebbende heeft op 22 december 2003 een bezwaarschrift tegen deze aanslag ingediend. Op 29 oktober 2004 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op dit bezwaarschrift. Het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar is ingediend op 28 december 2004. De Inspecteur heeft, gedagtekend 23 maart 2006, een vertoogschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld ter zitting van de Raad op 27 maart 2006. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en de Inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten:
2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2 Belanghebbende is per 1 augustus 1998 door zijn toenmalige werkgever als zogenaamde technische bijstander tijdelijk tewerkgesteld bij de A. dienst. Tijdens deze uitzending bleef belanghebbende fictief belastingplichtig in Nederland.
2.3 Per 1 augustus 2002 is belanghebbende in dienst getreden van K. te Willemstad, Curaçao.
2.4 Belanghebbende heeft twee kinderen, geboren op <datum> (dochter) respectievelijk <datum> (zoon). In de periode gedurende welke belanghebbende als technische bijstander werkzaam was volgden zijn kinderen eerst lager onderwijs op een particuliere Nederlandstalige school en later voortgezet onderwijs. De zoon bezocht een particuliere, Nederlandstalige school voor voortgezet onderwijs, de dochter een Antilliaanse school voor voortgezet onderwijs. De kosten voor de particuliere scholen werden in deze periode gedeeltelijk vergoed door de werkgever van belanghebbende. De werkgever van belanghebbende in het onderhavige jaar, K. vergoedt de schoolkosten niet.
2.5 Bij bezwaar heeft belanghebbende aftrek gevraagd van Naf. 5.200,- als (extra) kosten voor het volgen van onderwijs door zijn zoon. De Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen.
2.6 De werkgever van belanghebbende in het onderhavige jaar heeft geen verzoek gedaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Ministeriële Beschikking met algemene werking van 1 december 1998 handelend over de versoepeling van de regels van de loon- en inkomstenbelasting voor werknemers uit het buitenland (hierna: Beschikking ex-patriates); evenmin is er sprake van een verzoek als bedoeld in lid 2 van artikel 6 van de Beschikking ex-patriates.
3. Geschil:
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van schoolgeld voor zijn zoon als kosten van verwerving.
Belanghebbende stelt allereerst dat op grond van het gelijkheidsbeginsel de kosten van onderwijs van kinderen voor iedere inwoner van de Nederlandse Antillen aftrekbaar zijn.
Subsidiair stelt belanghebbende dat hij als zogenaamde ex patriate recht heeft op toepassing van de Beschikking ex-patriates op grond waarvan hij recht op aftrek van schoolgeld voor zijn zoon heeft.
Meer subsidiair is belanghebbende van mening dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op toepassing van de Beschikking ex-patriates.
4. De overwegingen:
4.1 Artikel 4 onderdeel b. van de Beschikking ex-patriates bepaalt dat niet tot het loon van de ex-patriate behoren de vergoedingen ter dekking van kosten gemaakt ten behoeve van het bezoeken van scholen op de Nederlandse Antillen, alsmede gelijkwaardige onderwijsinstellingen in het buitenland, met dien verstande dat er per kind maximaal Naf 25.000,- per kalenderjaar buiten de belastingheffing wordt gehouden.
4.2 Belanghebbende bepleit in zijn primaire stelling voor alle inwoners van de Nederlandse Antillen het recht op aftrek van de kosten van onderwijs op grond van het gelijkheidsbeginsel.
Niet in geschil is dat kosten van onderwijs van kinderen niet behoren tot de in artikel 9 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 bedoelde kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst arbeid.
Met de Beschikking ex-patriates beoogt de minister het aantrekken van bepaalde deskundige werknemers voor de Antilliaanse arbeidsmarkt te vergemakkelijken; een onderdeel van het voor dit doel gecreëerde pakket maatregelen is het tot een bepaald bedrag voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting vrijstellen van de door de werkgever aan de werknemer betaalde bedragen ten behoeve van het volgen van onderwijs door de kinderen van de betreffende werknemer. Met deze regeling is een oplossing gevonden voor het probleem dat vanuit het buitenland aan te trekken werknemers (tijdelijk) veelal hogere kosten voor het onderwijs van hun kinderen maken dan niet vanuit het buitenland aangetrokken werknemers. Voor het uit deze regeling voortvloeiende verschil in behandeling bestaat er naar het oordeel van de Raad een objectieve en redelijke rechtvaardiging.
Naar het oordeel van de Raad is, nu de in de Beschikking ex-patriates neergelegde faciliteit zich richt tot van uit het buitenland komende werknemers die extra onderwijskosten plegen te maken in vergelijking tot de overige inwoners van de Nederlandse Antillen, er in casu geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De Raad wijst derhalve de primaire stelling van belanghebbende af.
4.3 In zijn subsidiaire stelling bepleit belanghebbende te zijn aanzien toepassing van de Beschikking ex-patriates, omdat, zoals hij stelt, hij materieel aan de in de beschikking neergelegde eisen voldoet.
4.4 Vaststaat dat er geen sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 6 van de beschikking ex-patriates. Gelet hierop heeft geen toetsing plaatsgevonden door de Inspecteur van de vraag of belanghebbende voldoet aan de in de Beschikking ex-patriates neergelegde eisen. Evenmin heeft de Inspecteur een beschikking afgegeven waarom door de werkgever is verzocht.
Nu belanghebbende niet voldoet aan de formele voorwaarden die de Beschikking ex-patriates stelt heeft de Inspecteur naar het oordeel van de Raad toepassing van de betreffende beschikking terecht afgewezen. Derhalve komt de Raad niet toe aan de beoordeling of belanghebbende in materiële zin voldoet aan de in voormelde beschikking neergelegde eisen.
4.5 Tenslotte bepleit belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel toepassing van de beschikking ex-patriates. Hij onderbouwt zijn betoog met de stelling dat hij voldoet aan de voorwaarden zoals de Beschikking ex-patriates die stelt.
4.6 Vaststaat dat belanghebbende in het onderhavige jaar geen vergoeding ter dekking van kosten gemaakt ten behoeve van het bezoeken van scholen op de Nederlandse Antillen, alsmede gelijkwaardige onderwijsinstellingen in het buitenland van zijn werkgever heeft ontvangen. Er is derhalve ook geen sprake van een eventueel in strijd met het gelijkheidsbeginsel begrijpen in de heffing van inkomsten- respectievelijk loonbelasting van een dergelijke vergoeding. De Raad merkt hierbij op dat de symmetrie tussen inkomstenbelasting en loonbelasting niet zover voert, dat in alle situaties het belastingvrij kunnen vergoeden van onkosten betekent dat dergelijke kosten ook tot de aftrekbare kosten voor de inkomstenbelasting behoren. Gelet op het vorenstaande dient ook belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden verworpen.
5. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M..van Ballegooijen en G.J. van Muijen