ECLI:NL:ORBBACM:2014:33

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
2011/52409 en 60564
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen en vergrijpboeten in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen in de winstbelasting voor de jaren 1998 en 1999, die zijn opgelegd met dagtekening 16 januari 2003 en 14 februari 2003. De naheffingsaanslagen werden vergezeld van vergrijpboeten. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen, waarna de inspecteur op 18 november 2005 de aanslagen en boeten heeft verminderd. Vervolgens heeft belanghebbende op 16 januari 2009 opnieuw bezwaar gemaakt, ditmaal tegen de uitspraken op bezwaar, en is op 2 november 2011 in beroep gegaan. De inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend. Tijdens de zitting op 28 maart 2014 in Willemstad zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een controlerapport. De naheffingsaanslagen zijn verminderd, maar de vergrijpboeten zijn gehandhaafd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslagen te laat zijn opgelegd en heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Raad oordeelt dat de naheffingsaanslagen binnen de geldende termijn zijn opgelegd en dat de boeten terecht zijn gehandhaafd, ondanks de lange duur van de procedure.

De Raad heeft het verzoek van belanghebbende om vergoeding van kosten van rechtshulp afgewezen, omdat dit verzoek niet tijdig is gedaan en de Raad niet bevoegd is om proceskosten te vergoeden. De Raad verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikkingen betreft, vernietigt deze en handhaaft de naheffingsaanslagen. De uitspraak is gedaan in raadkamer door de rechters en openbaar uitgesproken op 1 september 2014.

Uitspraak

Beschikking d.d. 1 september 2014, nr. 2011/52409 en 60564
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur]

1.Het procesverloop

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 16 januari 2003 en 14 februari 2003 naheffingsaanslagen in de winstbelasting opgelegd voor de jaren 1998 en 1999. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd.
1.1
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslagen. Bij uitspraken van 18 november 2005 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen en de boeten verminderd.
1.2
Belanghebbende is op 16 januari 2009 voor de tweede maal in bezwaar gekomen, nu tegen de uitspraken op bezwaar. Zij is op 2 november 2011 in beroep gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.4
Ter zitting van 28 maart 2014 te Willemstad zijn verschenen, namens belanghebbende, voornoemde gemachtigde vergezeld van [B], alsmede, namens de inspecteur, [C].
1.5
Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld waarvan met dagtekening 27 juni 2002 een controlerapport is opgemaakt. De onderhavige naheffingsaanslagen zijn naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek opgelegd. Nadat tegen de naheffingsaanslagen bezwaar was gemaakt, is het controlerapport door de Stichting Belastingaccountantsbureau ter zake van een deel van de correcties aangepast. Daarvan is bij brief van 13 september 2007 aan de Inspecteur gerapporteerd.
2.2
Bij de uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslagen verminderd. De vergrijpboeten, die 25% van de nageheven belasting bedragen, zijn dienovereenkomstig verminderd.
2.3
Zowel de naheffingsaanslagen als de uitspraken op bezwaar waren niet voorzien van een rechtsmiddelverwijzing.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.

4.De standpunten van partijen

4.1
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de naheffingsaanslagen voor de jaren 1998 en 1999 inderdaad, zoals de Inspecteur heeft gesteld, bij de beschikkingen van 18 november 2008 zijn verminderd conform zij heeft verzocht in haar bezwaarschriften. De Inspecteur heeft in dit verband bevestigd dat die beschikkingen moeten worden beschouwd als de uitspraken op bezwaar. Hij heeft tevens verklaard bij die uitspraken de boeten op 25% van de nageheven bedragen te hebben gehandhaafd (op respectievelijk Naf. 2.500 en Naf. l. 8.594) maar dat deze boeten, gezien de lange duur van de behandeling, naar nihil kunnen worden verminderd.
5.2
Belanghebbende heeft daarop doen weten de stelling in haar pleitnota, dat ook de
naheffingsaanslagen naar nihil moeten worden verminderd, te handhaven. Zij heeft daartoe gesteld dat de naheffingsaanslagen te laat zijn opgelegd en voorts een beroep gedaan op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met name op het vertrouwensbeginsel.
5.3
Gelet op de dagtekening daarvan is de Raad van oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslagen binnen de daarvoor geldende termijn van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan, zijn opgelegd, zodat het beroep van belanghebbende in zoverre faalt. Voor zover belanghebbende te dezen doelde op de verminderingsbeschikkingen van november 2008, faalt haar beroep eveneens, omdat die beschikkingen niet als (naheffings)aanslagen zijn aan te merken.
5.4
De Raad overweegt voorts dat, nu belanghebbende daartegen geen inhoudelijke bezwaren heeft aangevoerd, moet worden aangenomen dat de naheffingsaanslagen (zoals verminderd) naar een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende heeft dit ter zitting ook bevestigd. Het vertrouwensbeginsel noch enig ander beginsel van behoorlijk bestuur dan wel het discriminatieverbod van de Belastingregeling voor het Koninkrijk kan dan ertoe leiden dat, zoals belanghebbende bepleit, deze materieel verschuldigde belasting niet wordt geheven.
Met het doen vervallen van de boeten is de Inspecteur naar het oordeel van de Raad voldoende tegemoet gekomen aan de klacht van belanghebbende dat de naheffingsaanslagen aanvankelijk zijn opgelegd zonder rekening te houden met de afspraken die daaromtrent tijdens het boekenonderzoek waren gemaakt. Ook de lange duur van de procedure - welke deels is veroorzaakt doordat het tweede bezwaarschrift van belanghebbende niet door de Inspecteur aan de Raad is doorgezonden acht de Raad met de vernietiging van de boeten voldoende gecompenseerd. De Raad zal de uitspraken op bezwaar daarom wat de naheffingsaanslagen betreft, handhaven.
5.5
Belanghebbende heeft voorts nog in haar pleitnota het verzoek gedaan om de Inspecteur te
veroordelen tot vergoeding van de kosten van "beroepsmatig verleende rechtshulp".
5.6
De Raad zal dat verzoek echter afwijzen.
In de eerste plaats, omdat belanghebbende daarom niet reeds in de bezwaarfase heeft verzocht zodat de kosten van die fase niet voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. artikel 32a van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, hierna ALL). Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat zij haar verzoek tijdig heeft gedaan omdat de inspecteur tot aan de zitting geen uitspraak op haar bezwaren had gedaan, faalt haar stelling. De Raad is van oordeel dat de verminderingsbeschikkingen van 18 november 2008 als uitspraken op de bezwaren zijn te kwalificeren. Dat de rechtsmiddelverwijzing op die beschikkingen ontbrak, doet daaraan niet af. Die omstandigheid heeft wel ertoe geleid dat belanghebbende in haar onderhavige beroep is ontvangen.
In de tweede plaats, wat de kosten van het beroep bij de Raad betreft, wordt het verzoek van belanghebbende afgewezen omdat het volgens vaste rechtspraak thans niet tot de bevoegdheid van de Raad behoort een proceskostenvergoeding als door belanghebbende verzocht, toe te kennen. Belanghebbende dient zich daarvoor tot de civiele rechter te wenden.
3.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep uitsluitend wat de boeten betreft, gegrond is en de uitspraken in zoverre niet in stand kunnen blijven.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond uitsluitend voor zover het de boetebeschikkingen betreft; vernietigt de uitspraken op bezwaar in zoverre en vernietigt de boetebeschikkingen; verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.P. Faase, laden, tegenwoordigheid van de secretaris nu. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2014. Deze uitspraak is ondertekend door, mr. S. Verheijen, huidige voorzitter van de Raad van Beroep in Belastingzaken tevens lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, nu de voorzitter en de leden die over deze zaak hebben gezeten daartoe buiten staat zijn.