ECLI:NL:ORBBACM:2014:31

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
2012-61276, 61277, 61278
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie AOV/AWW

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 maart 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2005, 2006 en 2007. De belanghebbende, geboren in 1937, had bezwaar aangetekend tegen de definitieve aanslagen die hem door de Inspecteur waren opgelegd. De Inspecteur had het bezwaar voor het jaar 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn was ingediend. De belanghebbende stelde echter dat hij pas op 31 maart 2013 van het bestaan van de aanslag op de hoogte was gekomen.

De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende de aanslag niet had ontvangen en dat hij niet op de hoogte was van de termijn voor het indienen van bezwaar. De Raad oordeelde dat de late indiening van het bezwaarschrift de belanghebbende niet kon worden aangerekend, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring door de Inspecteur onterecht was. De Raad heeft besloten dat de Inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar moet doen, maar in dit geval zelf uitspraak deed over de aanslag voor het jaar 2006.

Voor de jaren 2005 en 2007 heeft de Raad geoordeeld dat de beroepen ongegrond zijn, omdat de belanghebbende in die jaren ouder was dan 60 jaar en geen recht had op de toerekening van het inkomen van zijn echtgenote voor de AOV/AWW. De Raad heeft de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2006 vernietigd, maar de aanslag inkomstenbelasting voor dat jaar gehandhaafd. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Beschikking van 24 maart 2014, nrs. 2012-61276, 61277, 61278.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur]

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende zijn de volgende definitieve aanslagen opgelegd:
Aanslag
Jaar
Dagtekening
Bezwaarschrift
Inkomstenbelasting
2005
31 maart 2009
26 mei 2009
Inkomstenbelasting
2006
28 februari 2011
24 mei 2011
Inkomstenbelasting
2007
31 oktober 2011
12 december 2011
1.2
Belanghebbende is tegen deze aanslagen op bovenstaande data in bezwaar gekomen.
1.3
Bij in een geschrift vervatte uitspraken met dagtekening 31 augustus 2012 heeft de Inspecteur de aanslagen voor de jaren 2005 en 2007 gehandhaafd en het bezwaar tegen de aanslag voor 2006, wegens overschrijding van de bezwaartermijn, niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag voor 2006 ambtshalve beoordeeld en vervolgens ook deze aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 29 oktober 2012 tijdig tegen deze uitspraken in beroep gekomen.
1.5
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.6
Ter zitting van 4 november 2013 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende, en namens de Inspecteur [A]. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag voor 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is ingediend. Belanghebbende komt mede tegen die beslissing in beroep.
2.2.
Belanghebbende heeft ter zitting en in de stukken verklaard dat hij de aanslag niet heeft ontvangen maar dat hij op 31 maart 2013 van het bestaan daarvan op de hoogte kwam via een overzicht van de ontvanger van openstaande bedragen. Volgens belanghebbende stonden op dat overzicht het bedrag van de aanslag en de dagtekening daarvan.
2.3.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) kon belanghebbende binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van de aanslag bij de Inspecteur in bezwaar komen. De dagtekening van de aanslag was 28 februari 2011. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 230 april 2011. Belanghebbende heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 24 mei 2011. Dit is buiten de bezwaartermijn.
2.4.
Niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift blijft, ingevolge artikel 17, vijfde lid, van de ALB, achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
2.5.
De Raad heeft geen reden eraan te twijfelen dat belanghebbende pas op 31 maart 2011 met de aanslag bekend is geraakt en dat hij het aanslagbiljet zelf nooit heeft ontvangen. Dit betekent ook dat belanghebbende geen formele mededeling heeft ontvangen dat hij binnen twee maanden na de dagtekening bezwaar moest instellen. De rechtsmiddelverwijzing staat immers op het aanslagbiljet dat belanghebbende niet heeft ontvangen.
2.6.
Naar het oordeel van de Raad valt de late indiening van het bezwaarschrift belanghebbende hierdoor redelijkerwijs niet aan te rekenen. Dit betekent dat de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag voor 2006 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.7.
Indien de Raad, zoals in het onderhavige geval, tot de slotsom komt dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, dient de Inspecteur in beginsel opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Terugwijzing naar de Inspecteur kan achterwege blijven, indien partijen redelijkerwijs geen belang hebben bij terugwijzing.
2.8.
Belanghebbende heeft tegen alle in 1.1. vermelde aanslagen dezelfde bezwaren aangevoerd. De Inspecteur heeft deze bezwaren, ten aanzien van de jaren 2005 en 2007, bij uitspraak op bezwaar verworpen. Ten aanzien van het jaar 2006 heeft de Inspecteur de bezwaren ambtshalve beoordeeld en eveneens verworpen. De Raad ziet in dit een en ander aanleiding het geding met betrekking tot het jaar 2006 niet terug te wijzen naar de Inspecteur en zelf uitspraak te doen.
Slotsom
2.9.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag voor 2006 ten onrechte niet-ontvankelijk
verklaard. Het beroep slaagt in zoverre. De Raad zal hierna de overige geschilpunten beoordelen.

3.De tussen partijen vaststaande feiten

3.1.
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
3.2.
Belanghebbende is geboren in 1937.
3.3.
Belanghebbendes echtgenote was in de jaren 2005, 2006 en 2007 jonger dan zestig jaar. Zij had in deze jaren inkomsten uit dienstbetrekking van Afl. 89.376 (2005), Afl. 82.423 (2006) en Afl. 83.356 (2007).
3.4.
Bij de echtgenote zijn premies AOV/AWW geheven, bij belanghebbende niet.
3.5.
In de jaren tot en met 2004 is het inkomen van de echtgenote aan belanghebbende toegerekend en zijn de premies AOV/AWW die waren ingehouden ten laste van de echtgenote verrekend met de door belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting.

4.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de van de echtgenote geheven premies AOV/AWW moeten worden verrekend met de door belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting.

5.De standpunten van partijen

5.1.
Belanghebbende beroept zich op het tot en met 2004 bestaande beleid van de Belastingdienst dat geen premie AOV/AWW werd geheven van een vrouw die was gehuwd met een man die ouder was dan 60 jaar. Hij stelt dat het beëindigen van dat beleid zonder mededeling vooraf in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.2.
De Inspecteur stelt dat de beleidswijziging voldoende is aangekondigd en dat geen sprake is van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur nu het na 2004 gehanteerde beleid in overeenstemming is met de vet.
5.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Belanghebbende is geboren in 1937. Hij was in de jaren 2005, 2006 en 2007 dus ouder dan 60 jaar.
6.2.
Artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering (LAOV) bepaalt dat is verzekerd voor de AOV iedere ingezetene die de leeftijd van 15, doch nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Artikel 1 LAOV bepaalt dat pensioengerechtigde leeftijd is de leeftijd genoemd in artikel 6. Artikel 6 vermeldt de leeftijd van 60 jaar Nu belanghebbende in de jaren 2005, 2006 en 2007 ouder was dan 60 jaar, was hij dus geen "verzekerde" in de zin van de LAOV. Het maakt daarbij niet uit dat hij een AOV-uitkering ontving.
6.3.
Artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering (LAWW) bepaalt dat verzekerd is iedere ingezetene die de leeftijd van 15 jaar, doch nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De pensioengerechtigde leeftijd is volgens artikel 1 LAWW dezelfde leeftijd als geldt voor de AOV, dus de leeftijd van 60 jaar. Nu belanghebbende in de jaren 2005, 2006 en 2007 ouder was dan 60 jaar, was hij dus ook geen "verzekerde" in de zin van de LAWW.
6.4.
De wijze waarop de premies AOV en AWW worden geheven, is vastgelegd in artikel 26 LAOV en artikel 29 LAWW. In de jaren 2005, 2006 en 2007 stond in lid 3 van die artikelen dat het inkomen van de gehuwde vrouw werd beschouwd als inkomen van haar man mits zowel vrouw als man verzekerd waren voor de AOV/AWW. Belanghebbende was in deze jaren zelf niet verzekerd voor de AOV/AWW, zoals in 6.2 en 6.3. is overwogen. Het inkomen van zijn echtgenote kon dus in deze jaren niet aan hem worden toegerekend. Zijn echtgenote was zelfstandig verzekerd en zelfstandig premieplichtig voor de AOV en de AWW.
6.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van de echtgenote in de jaren tot en met 2004 wel aan belanghebbende werd toegerekend en dat de premies AOV/AWW die waren ingehouden bij de echtgenote toen werden verrekend met de door belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting. Nu belanghebbende ook in 2004 al ouder was dan 60 jaar, was dat in strijd met de wet. Belanghebbende wil voortzetting van de situatie van voor 2005. De Raad is van oordeel dat daar geen grond voor is. De Inspecteur heeft uiteengezet dat het computersysteem van de Belastingdienst tot en met 2004 niet de mogelijkheid had om de toerekening van het inkomen van (en de premies AOV/AWW voldaan door) de echtgenote aan belanghebbende achterwege te laten, maar dat deze omissie met ingang van 2005 is opgelost. Belanghebbende heeft dus in de jaren tot en met 2004 een voordeel gehad waar hij en zijn echtgenote geen recht op hadden. In de kern komt deze zaak er op neer dat belanghebbende en zijn echtgenote enkele jaren een voordeel hebben genoten, omdat de interne organisatie van de Belastingdienst (de automatisering) niet toeliet de wet naar behoren uit te voeren. Belanghebbende kon hieraan niet het vertrouwen ontlenen dat dit voordeel hem zou blijven toevallen nadat de interne organisatie op orde zou zijn gebracht. Veeleer is het tegendeel het geval en mocht belanghebbende er van uitgaan dat het buitenwettelijke voordeel zou vervallen zodra de wet ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
6.6.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de beroepen voor de jaren 2005 en 2007 ongegrond zijn. Voor het jaar 2006 is het beroep wel gegrond omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, maar blijft de aanslag in stand.

7.Beslissing

De Raad:
-verklaart het beroep voor het jaar 2006 gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2006 en handhaaft de aanslag inkomstenbelasting 2006; verklaart het beroep voor de jaren 2005 en 2007 ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage (voorzitter), E.F. Faase en A. Beukers-van Dooren in tegenwoordigheid van de secretaris B. Jussen en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2014.