ECLI:NL:ORBBACM:2014:24

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
2013-62436
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Inspecteur inzake vastgoedbelasting en kostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de Inspecteur van de Belastingdienst Caribisch Nederland met betrekking tot de vastgoedbelasting voor een onroerende zaak gelegen op Bonaire. De Inspecteur had op 31 oktober 2012 een waardebeschikking genomen voor de heffing van vastgoedbelasting voor de jaren 2001 tot en met 2015, waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op US$ 36.000. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend tegen deze waardebeschikking, waarop de Inspecteur op 20 februari 2013 de waarde heeft verminderd tot nihil. Belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 7 april 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota ingediend en de Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft vastgesteld dat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende volledig heeft toegewezen op grond van de vrijstelling voor vastgoedbelasting voor braakliggende gronden. De Raad oordeelt dat de kostenvergoeding die aan belanghebbende is toegekend, US$ 49, niet te laag is vastgesteld. De Raad verwijst naar artikel 8.95 van de Belastingwet BES en het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES, waarin de voorwaarden voor kostenvergoeding zijn vastgelegd.

De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een hogere kostenvergoeding rechtvaardigen en dat de Inspecteur de zaak als 'zeer licht' heeft kunnen kwalificeren. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig om een partij in de kosten van het beroep te veroordelen. De uitspraak is gedaan in raadkamer op 19 september 2014.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 september 2014, nr. 2013-62436
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Bonaire
inzake:
X, belanghebbende,
gemachtigde: A
tegen
de Inspecteur van de Belastingdienst Caribisch Nederland.

1.Het procesverloop

1.1
Ten name van belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2012 een waardebeschikking voor de heffing van de vastgoedbelasting voor de jaren 2001 tot en met 2015 genomen ter zake van een onroerende zaak met kadastraal nummer [xx], plaatselijk bekend als x-straat 1, Bonaire, Caribisch Nederland (hierna: de onroerende zaak) met een waarde van US$ 36.000.
1.2
Belanghebbende is op 6 november 2012 tijdig in bezwaar gekomen tegen de waardebeschikking. De inspecteur heeft met dagtekening 20 februari 2013 uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij de waarde van de onroerende zaak verminderd tot nihil.
1.3
Belanghebbende is op 21 februari 2013 tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Inspecteur.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 7 april 2014 te Kralendijk zijn verschenen de gemachtigde en, namens de Inspecteur, B.
1.6
De gemachtigde heeft een pleitnota ingediend en voorgedragen.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is woonachtig aan de y-straat te Bonaire. Hij was op 1 januari 2011 eigenaar en gerechtigd tot de onroerende zaak. Op de waardepeildatum, 1 januari 2011, bestond de onroerende zaak uit een perceel met daarop uitsluitend een fundering.
2.2
Bij de uitspraak op het bezwaar van belanghebbende is de Inspecteur geheel aan het bezwaar tegemoetgekomen omdat voor natuurlijke personen, woonachtig in Caribisch Nederland, een vrijstelling voor de vastgoedbelasting geldt ter zake van braakliggende gronden. De aanwezigheid van uitsluitend een fundering staat namelijk aan de kwalificatie van braakliggende grond niet in de weg.
2.3
De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift een verzoek gedaan tot toekenning van een vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten voor het bezwaar van “2 1/2 uur x US$ 65,-= 162,50 verhoogd met 6% abb = US$ 172,25”. De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar een forfaitair bepaald bedrag van US$ 49 (1/4 x US$ 196) aan kostenvergoeding toegekend.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil de hoogte van de toe te kennen vergoeding voor kosten van de bezwaarfase.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende is van mening dat de werkelijke, in redelijkheid gemaakte kosten van het bezwaar vergoed dienen te worden. Er is geen sprake van proceskosten maar van een vergoeding van de in redelijkheid gemaakt kosten. Daarbij geldt een bedrag van US$ 391 per punt en een door de rechter vast te stellen wegingsfactor.
4.2
De Inspecteur is van mening dat de kostenvergoeding niet te laag is vastgesteld. De gemachtigde is kennelijk op de hoogte van het bestaan van de toepasselijke forfaitaire regeling in het Uitvoeringsbesluit belastingwet BES. Er is daarom sprake van kennelijk onredelijk procederen als bedoeld in artikel 8.115a lid 2 Belastingwet BES, op grond waarvan belanghebbende moet worden veroordeeld in de “nader te bepalen proceskosten”, waarbij het beroep ongegrond is.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 8.95 leden 2 en 4 Belastingwet BES luiden:
“(…)
2. De kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden ten laste van ’s Rijks schatkist uitsluitend vergoed op verzoek van de belastingplichtige, voor zover (…) de voor bezwaar vatbare beschikking wordt herroepen wegens aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
(…)
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding, bedoeld in het [tweede] lid, uitsluitend betrekking kan hebben en de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”
5.2
Het Uitvoeringsbesluit Belastingwet BES (Stb. 2010-850; hierna: het Uitvoeringsbesluit) geeft uitvoering aan onder meer artikel 8.95 Belastingwet BES. In artikel 5.1 van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat de kostenvergoeding bedoeld in artikel 8.95 Belastingwet BES uitsluitend betrekking kan hebben op onder meer (letter a) de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Ingevolge artikel 5.2 lid 1 aanhef en sub a van het Uitvoeringsbesluit worden die kosten bepaald overeenkomstig het in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit opgenomen tarief. Lid 3 van laatstgenoemd artikel bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
5.3
In de (desbetreffende) bijlage bij het Uitvoeringsbesluit wordt het tarief voor het bezwaar vastgesteld op (voor zover toepasselijk) 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarbij aan een punt een bedrag van US$ 196 is toegekend. Afhankelijk van het gewicht van de zaak kan daarop een wegingsfactor worden toegepast welke uiteenloopt van ‘zeer licht’ (factor 0,25) tot ‘zeer zwaar’ (factor 2).
5.4
Anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, acht de Raad geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.2 lid 3 van het Uitvoeringsbesluit aanwezig. De kostenvergoeding dient daarom te worden vastgesteld overeenkomstig het (forfaitaire) tarief.
5.5
De Inspecteur heeft de zaak klaarblijkelijk als ‘zeer licht’ beoordeeld. Uit het dossier blijkt dat hij het bezwaar volledig heeft toegewezen op de enkele grond dat in het bezwaarschrift was vermeld dat op de onroerende zaak op de peildatum uitsluitend een fundering aanwezig was. Naar het oordeel van de Raad heeft de Inspecteur de zaak aldus als ‘zeer licht’ kunnen kwalificeren. Belanghebbendes andersluidende stellingen worden verworpen.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.
5.7
De Raad acht geen termen aanwezig een partij in de kosten van het beroep te veroordelen.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris L. van Marrewijk en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2014. Deze beschikking is ondertekend door, mr. S. Verheijen, huidige voorzitter van de Raad van Beroep in Belastingzaken tevens lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, nu de voorzitter en de leden die over deze zaak hebben gezeten daartoe buiten staat zijn.