ECLI:NL:ORBBACM:2014:23

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 juni 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
2013/63262
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van imputatiebetaling in verband met dividend over het jaar 2009

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 2 juni 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van belanghebbende, X NV, tot toekenning van een imputatiebetaling in verband met dividend over het jaar 2009. Belanghebbende had op 11 juni 2012 een verzoekschrift ingediend bij de Inspecteur der Belastingen, dat op 10 september 2012 werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure en een beroep tegen de fictieve weigering, heeft de Inspecteur op 13 maart 2014 alsnog uitspraak gedaan en het bezwaar afgewezen. De Raad heeft de zaak op 1 april 2014 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren.

De kern van het geschil betreft de vraag of de Inspecteur terecht het verzoek tot toekenning van de imputatiebetaling heeft afgewezen. Belanghebbende stelt dat de tekst van het Landsbesluit in strijd is met de doelstellingen van de formele wet en dat er sprake is van onredelijke wetstoepassing. De Inspecteur daarentegen is van mening dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in het Landsbesluit zijn neergelegd, met name de voorwaarde van de Revpar, de gemiddelde opbrengst per beschikbare kamer.

De Raad heeft vastgesteld dat Y Co. NV, waarvan belanghebbende 100% aandeelhouder is, in het jaar 2009 niet heeft voldaan aan de vereiste Revpar van Afl. 354,-. De Raad oordeelt dat de Inspecteur de imputatiebetaling terecht heeft geweigerd, aangezien belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het IPC-regime. De Raad concludeert dat de wet niet onredelijk is toegepast en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 2 juni 2014, nr. 2013/63262
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba
inzake:
Xgevestigd te Aruba, belanghebbende,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.

1.Het procesverloop

1.1
Belanghebbende heeft op 11 juni 2012 een verzoekschrift tot toekenning van een imputatiebetaling in verband met dividend over het jaar 2009 ingevolge artikel 22, lid 1, Landsverordening dividendbelasting en imputatiebetaling (hierna: LvDI) ingediend bij de Inspecteur.
1.2
De Inspecteur heeft op 10 september 2012 dit verzoekschrift afgewezen middels een beschikking ex artikel 22, lid 6, LvDI.
1.3
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2012 een bezwaar ingediend tegen de hiervoor onder 1.2 genoemde beschikking.
1.4
De Inspecteur heeft niet tijdig uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende is op 19 februari 2013, wel tijdig, tegen de fictieve weigering in de zin van artikel 18, tweede lid, Algemene landsverordening belastingen in beroep gekomen. Het beroepschrift is aangevuld bij schrijven van 31 januari 2014. De Inspecteur heeft alsnog op 13 maart 2014 uitspraak gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.5
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend maar heeft de Raad ter zitting van 1 april 2014 verzocht haar uitspraak op bezwaar mede als zodanig te beschouwen. De Raad heeft dit verzoek gehonoreerd.
1.6
Ter zitting van 1 april 2014 te Oranjestad zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, , en namens de Inspecteur mr. K Ter zitting is gelijktijdig behandeld het beroep van Y Co. NV (2013/60346) betreffende de aanslag winstbelasting 2009.
1.7
Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is een vennootschap die opgericht is op 0-0-000, naar het recht van en
gevestigd in Aruba.
2.2.
Vanaf 15 december 2006 is belanghebbende 100% aandeelhouder van YCo. NV, die op haar beurt alle aandelen houdt van Q nv, Z nv T nv en S nv.
2.3
Vanaf 1 januari 2005 vormt Y Co NV samen met 5 dochtermaatschappijen (waaronder de 4 hiervoor genoemde) een fiscale eenheid voor de heffing van de winstbelasting. De fiscale eenheid exploiteert een viersterren hotel dat in Oranjestad is gelegen. De activiteiten van de fiscale eenheid worden voor eigen rekening en risico gedreven.
2.4
Bij vaststellingsovereenkomst van 20 juni 2005 hebben X NV, Y Co. NV en de Inspecteur overeenstemming bereikt omtrent de voorwaarden waaronder het imputatiebetalingsregime (hierna: het IPC-regime) zou gelden voor de fiscale eenheid Y NV.
2.5
Y Co NV heeft vervolgens (in elk geval) tot en met het jaar 2007 voldaan aan de voorwaarden om als hotel-imputatievennootschap (“IPC”) te worden aangemerkt. Die voorwaarden zijn neergelegd in artikel 19, lid 2, LvDI in verband met artikelen 1 en 2 van het Landsbesluit aanwijzing imputatie-NV activiteiten 2005 (hierna: het Landsbesluit), alsmede in de hiervoor bedoelde vaststellingsovereenkomst. Aan belanghebbende zijn uit dien hoofde imputatie-betalingen op grond van artikel 19, lid 1, LvDI toegekend.
2.6
Y Co. NV heeft op 31 maart 2010 haar aangiftebiljet winstbelasting 2009 ingediend. De Inspecteur heeft de definitieve aanslag winstbelasting 2009 met dagtekening 31 januari 2012 opgelegd conform de ingediende aangifte naar een belastbaar bedrag van Afl. 8.289.100,- en een te betalen bedrag van Afl. 2.230.948,-.
2.7
De in artikel 2, lid 1, sub c, van het Landsbesluit bedoelde vergoeding, hierna de Revpar genoemd, is met ingang van 1 januari 2006 verhoogd van Afl. 216,- naar Afl. 354,-. De Revpar wordt volgens de onder 2.4 genoemde vaststellingsovereenkomst als volgt bepaald: omzet hotelkamers en fictieve omzet timesharekamers gedeeld door het totaal van de beschikbare hotel- en timesharekamers.
In het verslag van F Accountants NV d.d. 25 maart 2010 wordt verklaard dat over de boekjaren 2008 en 2009 Y Co. NV de Revpar van Afl 354,- niet heeft behaald.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur het verzoek van belanghebbende tot toekenning van een imputatiebetaling in verband met het van Y Co. NV ontvangen dividend over het jaar 2009 terecht heeft afgewezen.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1 gestelde vraag ontkennend. Belanghebbende is van mening dat de tekst van het Landsbesluit in strijd is met doel en strekking van de formele wet; subsidiair is belanghebbende van mening dat er sprake is van een onredelijke wetstoepassing door de Inspecteur.
4.2.
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden neergelegd in het Landsbesluit en derhalve geen recht heeft op een imputatiebetaling ter zake van dividend over het boekjaar 2009.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Artikel 19, lid 2, van de LvDI luidt, voor zover hier van belang:
“Onverminderd de overige leden van dit artikel en de artikelen 20 en 22, ontstaat de aanspraak op imputatiebetaling slechts, indien de vennootschap gedurende het gehele boekjaar waarop het dividend betrekking heeft, voldaan heeft aan de navolgende voorwaarden:
a. de aard, de vorm en de omvang van haar werkzaamheden zijn beperkt tot bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen , aan te wijzen activiteiten en dienen te voldoen aan de in het landsbesluit neergelegde voorwaarden, voorschriften en beperkingen;
b. …..enz.”.
5.2
Artikel 1, lid 1, van het Landsbesluit luidt, voor zover hier van belang:
“De activiteiten die een naamloze vennootschap of een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid feitelijk verricht, opdat haar aandeelhouders in aanmerking komen voor imputatiebetalingen, zijn een of meer van de navolgende activiteiten:
a. het drijven van een hotel;
b. enz….”.
5.3
Artikel 2, lid 1, van het Landsbesluit luidt, voor zover hier van belang:
“Van een activiteit, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, is sprake, indien:
a. (….);
b. de vennootschap het hotel drijft voor eigen rekening en risico;
c. de vergoeding voor iedere in het door de vennootschap gedreven hotel beschikbare kamer, exclusief logeerbelasting, in een boekjaar gemiddeld ten minste Afl. 354,- per dag bedraagt.
(…)”.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat Y Co. NV niet heeft voldaan aan de in het Landsbesluit neergelegde eis van een Revpar van Afl. 354,-, zoals hiervoor vermeld onder 5.3. Ingevolge de tekst van het Landsbesluit komt belanghebbende op die grond, bij uitkering door Y Co. NV van dividend uit de winst van 2009, niet in aanmerking voor toekenning van een imputatiebetaling. Belanghebbende heeft gesteld dat het Landsbesluit in dit opzicht in strijd is met doel en strekking van de wet.
De Raad overweegt als volgt.
5.5
In de Nota van Toelichting bij het Landsbesluit is gesteld dat de regering met dit besluit uitvoering heeft gegeven aan het streven de kwaliteit van de hotelsector te verhogen en dat de regering in dit streven een objectieve maatstaf, de gemiddelde opbrengst per beschikbare kamer, heeft gehanteerd. De verhoging van de Revpar per 1 januari 2006 vindt haar oorzaak in het feit dat de groep hotels die bij de t/m 2005 geldende Revpar van Afl. 216,- in aanmerking kwamen voor het imputatieregime, dermate groot was dat de beoogde kwaliteitstoets te veel geweld werd aangedaan, aldus de Nota van Toelichting.
5.6
De Raad is van oordeel dat met de in het Landsbesluit benoemde activiteit van het drijven van een hotel en de daaraan gestelde, in het Landsbesluit neergelegde voorwaarden, waaronder de Revpar van Afl. 354,-, op een zodanige wijze uitvoering is gegeven aan de in de LvDI neergelegde delegatiebevoegdheid, dat niet valt in te zien dat daarbij op enigerlei wijze sprake is van strijd met doel en strekking van de formele wet. In artikel 19, lid 2, sub a, LvDI is de besluitgever in deze immers een ruime beoordelingsvrijheid gelaten, zowel wat betreft de aard van de te benoemen activiteit, als wat betreft de vorm en omvang daarvan. Van een overschrijding van die vrijheid is de Raad niet gebleken.
5.7
De Inspecteur heeft de imputatiebetaling aan belanghebbende geweigerd op grond van het feit dat Y Co. NV het gehele jaar 2009 niet heeft voldaan aan de voor dat jaar geldende voorwaarden voor toepassing van het IPC-regime zoals neergelegd in het Landsbesluit. Het betreft in het bijzonder de voorwaarde van de Revpar, de minimum hoogte van de gemiddelde kameropbrengst. Hetgeen terzake in de toelichting bij het Landsbesluit is vermeld, noopt niet tot de conclusie dat het met de verhoogde Revpar beoogde doel onredelijk is. Evenmin kan worden gezegd dat die Revpar ongeschikt is om dat doel te bereiken. De Raad is dan ook van oordeel dat de Inspecteur, door die Revpar te hanteren, de wet niet onredelijk heeft toegepast.
5.8
Het feit dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voor de imputatiebetaling gestelde voorwaarden brengt met zich dat het gelijk in het voorgelegde geschil aan de Inspecteur is. Hetgeen belanghebbende nog aanvoert met betrekking tot
- het in juni 2013 aangekondigde begunstigende beleid,
- de voor het desbetreffende hotel gehandhaafde zgn. Four-Diamond status,
- het feit dat het hotel in het centrum van Oranjestad is gelegen en daarom extra hinder heeft ondervonden van de daar plaatsvindende verbouwingen en werkzaamheden aan de infrastructuur
en
-de negatieve ontwikkelingen in de onderhavige jaren van de wereldeconomie, die de hotelbranche zwaar hebben getroffen,
maakt dit niet anders.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2014.