ECLI:NL:ORBBACM:2013:7

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 september 2013
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
2012/58911
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op uitkering uit stamrechtverzekering door inwoner van Curaçao

In deze zaak gaat het om de belastingheffing op een uitkering uit een stamrechtverzekering die door een inwoner van Curaçao is ontvangen. De belanghebbende, die eerder in Nederland woonachtig was, heeft op 15 april 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen voor het jaar 2009. Deze aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van NAf. 89.989,00, waarover een belastingbedrag van NAf. 8.983,00 was opgelegd. De belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 30 september 2013 uitspraak gedaan. De kern van het geschil was of de uitkering uit de stamrechtverzekering onder de regeling ter voorkoming van dubbele belasting valt, zoals bedoeld in artikel 15 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). De belanghebbende stelde dat de uitkering verband hield met een gouden handdruk en daarom onder artikel 15, eerste lid, van de BRK viel. De Inspecteur was van mening dat de uitkering onder artikel 15, vierde lid, viel, wat zou betekenen dat de belastingheffing aan het woonland was toegewezen.

De Raad oordeelde dat de uitkering niet als pensioen of soortgelijke inkomsten kon worden aangemerkt, omdat deze was toegekend als schadeloosstelling voor het verlies van toekomstige beloningen door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De Raad concludeerde dat de uitkering in Nederland belast mocht worden en dat Curaçao een vermindering van belasting moest verlenen op basis van artikel 24 van de BRK. De uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd en de aanslag werd vastgesteld naar het belastbaar inkomen, met inachtneming van de voorkoming van dubbele belasting.

Uitspraak

Beschikking d.d. 30 september 2013, nr. 2012/58911
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake:
[X], belanghebbende,
gemachtigde [A],
tegen
de Inspecteur der Belastingen op Curaçao.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 15 april 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2009 naar een belastbaar inkomen van NAf. 89.989,00 en een belastingbedrag van NAf. 8.983,00.
1.2
Belanghebbende is op 31 mei 2011 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van 6 juli 2012 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 6 juli 2012 tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 15 mei 2013 te Willemstad zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [A] , alsmede namens de Inspecteur [B].
1.6
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende heeft zich eind 2008 metterwoon op Curaçao gevestigd. Belanghebbende bezit met zijn echtgenote een woning die als hoofdverblijfplaats dient, waarvan de waarde NAf. 450.000,00 overtreft. Op het inkomen dat belanghebbende heeft genoten uit buitenlandse bronnen is het tarief van de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 23B, eerste lid van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) van toepassing.
2.2
Voorheen was belanghebbende woonachtig in Nederland en werkzaam bij onder meer [Y] te [Z]. Belanghebbende heeft op 48-jarige leeftijd met deze werkgever een overeenkomst tot minnelijke beëindiging van zijn dienstverband heeft gesloten; onderdeel van deze overeenkomst was een zogenaamde gouden handdruk, mede in de vorm van een levenslange lijfrente voor belanghebbende, zijn weduwe of zijn nagelaten, minderjarige kinderen. De reden voor de beëindiging van het dienstverband was gelegen in een reorganisatie in het bedrijf van de werkgever.
2.3
Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de in de Nederlandse loonbelastingwetgeving opgenomen faciliteit om de gouden handdruk vrij van loonbelasting aan te wenden voor de aankoop van een stamrechtverzekering die voldeed aan de voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2.4
Na de beëindiging van zijn dienstverband met [Y] heeft belanghebbende nog voor diverse andere werkgevers gewerkt.
2.5
In 2009 heeft belanghebbende een bedrag van NAf. 65.109,00 genoten uit de onder 2.3 genoemde stamrechtverzekering.
2.6
In zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2009 heeft belanghebbende aangegeven met betrekking tot het onder 2.5 genoemde bedrag van NAf. 65.109,00 een beroep te doen op de regeling ter zake van de voorkoming van dubbele belasting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK).
2.7
De Inspecteur heeft deze voorkoming niet toegestaan.

3.Geschil

Tussen partijen is (uitsluitend nog) in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht een beroep doet op de regeling ter voorkoming van dubbele belasting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de BRK.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door hem genoten uitkering valt onder artikel 15, eerste lid, van de BRK omdat de lijfrente-uitkering verband houdt met een stamrecht dat is aangekocht door middel van de aanwending van een gouden handdrukuitkering. Destijds is daarvoor gebruik gemaakt van de regeling van artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.2
De Inspecteur is van mening dat de betreffende uitkering valt onder artikel 15, vierde lid, van de BRK en dat de belastingheffing daarover derhalve is toegewezen aan het woonland.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 15, eerste en vierde lid, van de BRK luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid binnen een van de andere landen mogen worden belast in dat andere land.
(…)
4. Pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen ter zake van vroegere binnen een van de andere landen verrichte niet-zelfstandige arbeid (…), mogen worden belast in eerstbedoeld land.”
5.2
Artikel 24, eerste lid, van de BRK luidt:
“Het land van inwoning kan in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van deze afdeling mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land — anders dan uitsluitend ingevolge artikel 11, tweede of derde lid, artikel 12, tweede lid, en artikel 13, tweede lid — mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Artikel 23 wordt daarbij in aanmerking genomen.”
5.3
Vaststaat dat belanghebbende op 48-jarige leeftijd met zijn toenmalige werkgever een overeenkomst tot minnelijke beëindiging van zijn dienstverband heeft gesloten; onderdeel van deze overeenkomst was een zogenaamde gouden handdruk, mede in de vorm van een levenslange lijfrente voor belanghebbende, zijn weduwe of zijn nagelaten, minderjarige kinderen. De reden voor de beëindiging van het dienstverband was gelegen in een reorganisatie in het bedrijf van de werkgever.
5.4
Vaststaat voorts dat belanghebbende, na de beëindiging van zijn dienstverband, nog voor diverse andere werkgevers heeft gewerkt.
5.5
Gelet op de in 5.3 en 5.4 genoemde omstandigheden is de Raad van oordeel dat het met de toegekende gouden handdruk gekochte stamrecht niet anders kan worden gezien dan als een schadeloosstelling ter vervanging van in de toekomst te derven beloningen als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Een dergelijke schadeloosstelling houdt in algemene zin verband met de vroeger verrichte arbeid en is niet toegekend of bestemd als pensioenvoorziening. De uitkeringen ingevolge het stamrecht zijn alsdan niet als pensioenuitkering aan te merken.
5.6
Met name is er ook geen sprake van de in artikel 15, vierde lid, BRK genoemde “soortgelijke inkomsten” nu de betreffende lijfrente ook niet ertoe strekt om de periode tussen beëindiging van het dienstverband en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd te overbruggen. De inkomsten uit het stamrecht worden alsdan door de hoofdregel van artikel 15, eerste lid, van de BRK beheerst. Dat het eerste lid in de tegenwoordige tijd is gesteld, verhindert zulk niet.
5.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de uitspraak niet in stand kan blijven. Het gelijk is aan belanghebbende. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de BRK mag de betreffende lijfrente-uitkering in Nederland worden belast en dient Curaçao overeenkomstig artikel 24 van de BRK een vermindering te verlenen.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking waarvan beroep en bepaalt dat de aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld naar een belastbaar inkomen van NAf. 89.989,00 waarbij over een bedrag van NAf. 65.109,00 voorkoming van dubbele belasting conform de bepalingen van artikel 24 van de BRK dient te worden verleend.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2013.