ECLI:NL:ORBBACM:2013:3

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 september 2013
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
2009/47304
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van betalingen voor grondbelasting en premies inboedelverzekering in relatie tot persoonlijke lasten

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 30 september 2013 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van betalingen aan grondbelasting en premies voor inboedelverzekering door belanghebbende, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere uitspraak van de Inspecteur der Belastingen op Curaçao. De belanghebbende had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2009 een bedrag van NAf. 10.108 aan persoonlijke lasten geclaimd, waaronder premies voor brand- en overlijdensrisicoverzekering. De Inspecteur had de aanslag in eerste instantie gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging.

Tijdens de zitting op 17 mei 2013 werd duidelijk dat de belanghebbende een rentedragende schuld had bij de bank, waarvoor hij maandelijkse annuïteiten betaalde, inclusief premies voor de brand- en overlijdensrisicoverzekering. De Raad oordeelde dat betalingen voor grondbelasting en inboedelverzekering niet aftrekbaar zijn, omdat hiervoor geen wettelijke basis bestaat. De Raad verwierp het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, aangezien de Inspecteur in voorgaande jaren geen bewuste standpuntbepaling had gedaan die de belanghebbende had mogen vertrouwen.

Wat betreft de premies voor brand- en overlijdensrisicoverzekering oordeelde de Raad dat deze pas als aftrekbare persoonlijke lasten kunnen worden beschouwd op het moment dat de bank de premies daadwerkelijk aan de verzekeraar betaalt. De Raad concludeerde dat de door belanghebbende geclaimde premies niet als aftrekbaar konden worden aangemerkt, omdat de betalingen aan de bank nog steeds ter beschikking stonden van de belanghebbende. De Raad verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, en bevestigde dat de Inspecteur, indien nodig, ambtshalve correcties zou aanbrengen in eerdere jaren.

Uitspraak

Beschikking d.d. 30 september 2013, nr. 2009/47304
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao
inzake:
[X], belanghebbende,
tegen
de Inspecteur der Belastingen op Curaçao.

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 1 oktober 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2009 naar een belastbaar inkomen van NAf. 109.290,00.
1.2
Belanghebbende is op 12 oktober 2010 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van 11 februari 2011 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 21 februari 2011 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 17 mei 2013 te Willemstad zijn verschenen belanghebbende en, namens de Inspecteur, [A] en [B].

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 ter zake van aftrekbare rente en kosten van geldlening en premies brand- en natuurrampenverzekering alsmede premies aflopende overlijdensrisicoverzekering (hierna tezamen: brand- en overlijdensrisicoverzekering) in totaal een bedrag van NAf. 10.108 als persoonlijke last in aftrek gebracht. Daarvan zag een bedrag van NAf. 4.239,39 op de premies brand- en overlijdensrisicoverzekering.
Daarnaast heeft belanghebbende een aftrek als persoonlijke last geclaimd voor bedragen ter zake van de betaling van grondbelasting en premies inboedelverzekering.
2.2
Belanghebbende heeft aan de [C] Bank (hierna: de bank) een rentedragende schuld in verband met een eigen woning die hem als hoofdverblijf ter beschikking staat. Belanghebbende betaalt de bank een maandelijkse annuïteit die bestaat uit een aflossingstermijn van de eigenwoningschuld, een rentecomponent en een premiebetaling voor de brand- en overlijdensrisicoverzekering.
2.3
Ter zitting hebben partijen verklaard dat niet helemaal duidelijk is of belanghebbende de verzekeringnemer is van de brand- en overlijdensrisicoverzekering; indien het verzekerde risico zich verwezenlijkt, keert de verzekeraar het verzekerde bedrag uit aan de bank. De bank wendt dit bedrag ten gunste van belanghebbende aan, naar de Raad begrijpt, ter (al of niet volledige) delging van diens eigenwoningschuld.
2.4
In 2009 heeft belanghebbende een groter bedrag aan premies brand- en risicoverzekering aan de bank betaald (namelijk: NAf. 4.239,39) dan deze ten behoeve van belanghebbende aan de verzekeringsmaatschappij heeft voldaan (namelijk: NAf. 1.582,54). Ook in eerdere jaren hebben dergelijke discrepanties bestaan. Voor zover aldus per saldo ‘teveel’ door belanghebbende is betaald, is dit bedrag door de bank administratief opgenomen in een fonds/spaarsaldo met betrekking tot de respectieve verzekeringen. Deze spaarsaldi zijn renteloos en staan ter beschikking van belanghebbende. Ultimo 2009 had belanghebbende aldus een bedrag van ongeveer NAf. 900,00 als opvraagbaar tegoed bij de bank uitstaan.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de betalingen ter zake van grondbelasting en inboedelverzekering aftrekbaar zijn en wat de omvang is van de aftrekbare premies voor brand- en overlijdensrisicoverzekering.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat in voorgaande jaren aftrek ter zake van betalingen van grondbelasting en premie inboedelverzekering altijd is geaccepteerd, evenals de door hem gehanteerde systematiek voor aftrek van de premies brand- en overlijdensrisicoverzekering, zodat hij aan die bestendige gedragslijn in rechte te honoreren vertrouwen heeft mogen ontlenen dat die aftrek ook in 2009 zou worden geaccepteerd. Wat de laatstgenoemde premies betreft stelt belanghebbende zich primair op het standpunt dat alle terzake in 2009 door hem gedane betalingen aan de bank aftrekbaar zijn.
4.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat betalingen ter zake van grondbelasting en premie inboedelverzekering niet aftrekbaar zijn en de omvang van de aftrekbare premie ter zake van brand- en overlijdensrisicoverzekering is beperkt tot de door de bank voor of namens belanghebbende aan de verzekeraar betaalde premie(s) ad NAf. 1.582,54. Betalingen die zijn opgenomen in een fonds/spaarsaldo zijn niet eerder aftrekbaar dan dat zij aan de verzekeraar verschuldigd zijn. Van die verschuldigdheid is eerst sprake als de betreffende bedragen door de bank zijn onttrokken aan het fonds/spaarsaldo en zijn afgedragen aan de verzekeraar. Die onttrekking blijkt administratief uit een boeking ten laste van het fonds/spaarsaldo welke ten gunste komt van de door de bank voor belanghebbende betaalde premies. Derhalve is in een bepaald jaar als premie voor brand- en overlijdensrisicoverzekering slechts aftrekbaar hetgeen door de bank is aangewend als voor of namens belanghebbende betaalde premie(s).
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Met betrekking tot de aftrek wegens betaling van grondbelasting en inboedelverzekering overweegt de Raad dat hiervoor geen wettelijke basis bestaat. Voorts maakt het enkele feit dat de Inspecteur die aftrek in voorgaande jaren wel heeft geaccepteerd, naar het oordeel van de Raad niet dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur waaraan belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft mogen ontlenen dat aftrek in 2009 ook zou worden geaccepteerd (vgl. de Beschikking van de Raad van 18 januari 2006, nr. 2003/689, LJN BQ9191).
Ook is gesteld noch gebleken dat sprake is van beleid van de Inspecteur om die aftrek - in weerwil van de wet - toe te staan (vgl. de Beschikking van de Raad van 15 augustus 2012, nr. 2009/51633, LJN BY4288). De Raad verwerpt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.
5.2
Met betrekking tot de (door belanghebbende aan de bank betaalde) premies brand- en overlijdensrisicoverzekering overweegt de Raad als volgt. Ingevolge artikel 16, eerste lid, letter h, onder 4°, juncto artikel 16B, tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 worden dergelijke premiebetalingen als aftrekbare persoonlijke last in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.
5.3
Naar het oordeel van de Raad is van voormeld tijdstip eerst sprake op het moment dat de bank ten behoeve van belanghebbende de premies aan de verzekeraar betaalt. Bijboeking van al dan niet vooruitgedane betalingen ten gunste van de in 2.4 bedoelde fondsen/spaarsaldi heeft immers niet tot gevolg dat de betaalde bedragen het vermogen van belanghebbende blijvend hebben verlaten omdat deze fondsen/spaarsaldi belanghebbende nog steeds aan hem ter beschikking staan.
Wat het te dezen eveneens gedane beroep op het vertrouwensbeginsel betreft, heeft mutatis mutandis hetzelfde te gelden als onder 5.1 is overwogen.
Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
5.4
In dit verband, doch in zoverre ten overvloede, merkt de Raad op dat de Inspecteur ter zitting heeft toegezegd dat, indien blijkt dat - als gevolg van de door belanghebbende toegepaste systematiek - het litigieuze verschil in geclaimde en toegestane premie-aftrek ad NAf. 2.656,85 in een eerder jaar ten onrechte niet als aftrekpost in aanmerking is genomen, zulks alsnog door haar, ambtshalve, in het desbetreffende oudere jaar zal worden gecorrigeerd.
5.5
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2013.