In deze zaak gaat het om de belastingheffing over de pensioeninkomsten van belanghebbende, die in 2011 binnenlands belastingplichtig was in Curaçao. Belanghebbende ontving pensioeninkomsten uit Nederland, waaronder AOW-uitkeringen en uitkeringen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Hij had in mei 2012 zijn aangiftebiljet voor 2011 ingevuld met hulp van belastingambtenaren, die hem hadden verteld dat hij over zijn Nederlandse inkomsten geen belasting verschuldigd was, maar dat hij wel een teruggaaf moest aanvragen bij de Nederlandse Belastingdienst. De inspecteur heeft echter de AOW-uitkeringen en pensioeninkomsten opgeteld bij het belastbare inkomen van belanghebbende en belasting geheven.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar dit werd afgewezen. Hij heeft vervolgens beroep aangetekend bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken. De Raad heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waarbij belanghebbende stelde dat hij rechtens te goeder trouw had vertrouwd op de eerdere informatie van de belastingambtenaren. De Raad oordeelde dat de inspecteur niet gehouden was om een gemaakte fout te herhalen en dat belanghebbende tijdig op de hoogte was gesteld van de wijziging in het standpunt van de inspecteur.
De Raad concludeerde dat de aanslagen niet te hoog waren vastgesteld en dat belanghebbende zich tot de Nederlandse belastingdienst moest wenden voor een teruggaaf van de ingehouden loonbelasting. Het verzoek van belanghebbende om de belastingdienst Curaçao te verzoeken haar dienstverlening te verbeteren, werd niet behandeld, omdat de Raad niet bevoegd was om dergelijke verzoeken in behandeling te nemen. Uiteindelijk werd het beroep van belanghebbende verworpen.