ECLI:NL:ORBBACM:2013:10

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 september 2013
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
2012/56481
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van invoerrechten voor brandstof in binnenkomende schepen

In deze zaak gaat het om de vraag of de belanghebbende, eigenaar van een jacht, terecht invoerrechten heeft betaald over 800 liter benzine die zich in de brandstoftank van het schip bevond bij aankomst in Aruba. De belanghebbende had op 11 maart 2012 aangifte gedaan van de invoer van deze brandstof en had de verschuldigde invoerrechten van Afl. 429,80 voldaan. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de brandstof in Aruba zou worden gelost. De Raad oordeelde dat artikel 128 van de Landsverordening In-, Uit- en Doorvoer (LIUD) een vrijstelling biedt voor brandstoffen die bestemd zijn voor persoonlijk gebruik aan boord van schepen, ongeacht of het schip in Aruba is geregistreerd. De Raad verwierp de argumenten van de Inspecteur en concludeerde dat de belanghebbende geen invoerrechten verschuldigd was, omdat de brandstof niet in Aruba was gelost. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van de Inspecteur en gelastte teruggave van het betaalde bedrag aan invoerrechten.

Uitspraak

Beschikking van 30 september 2013, nr. 2012/56481
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba
inzake:
[X] te Aruba, belanghebbende,
gemachtigde A,
tegen
de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen.

1.Het procesverloop

1.1
Bij document IUD nr. 18368 d.d. 11 maart 2012 heeft belanghebbende aangifte gedaan van de invoer van 800 liter brandstof, omschreven als “benzine”. Als tariefpost is gebruikt minerale oliën AB 1989 no GT 56, op basis waarvan de verschuldigde invoerrechten werden berekend op 61,40% over de waarde van Afl. 800,00, zijnde in totaal Afl. 429,80 aan invoerrechten.
1.2
Belanghebbende is op 6 maart 2012 tijdig in bezwaar gekomen tegen de heffing van invoerrechten en de betaling daarvan. Bij uitspraak van 30 maart 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is op 27 april 2012 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 25 oktober 2012 te Oranjestad zijn verschenen, namens belanghebbende diens gemachtigde A, en de Inspecteur. De Raad heeft de Inspecteur verzocht binnen twee maanden meer informatie aan te leveren en daartoe besloten de zaak aan te houden.
1.6
Bij brief van 18 december 2012 heeft de Inspecteur de gevraagde informatie verstrekt.
1.7
Ter zitting van 20 mei 2013 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende en de Inspecteur. Met instemming van partijen heeft de Raad de zitting aangehouden tot 22 mei 2013. Ter zitting van 22 mei 2013 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende, diens gemachtigde en namens de Inspecteur B.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1.
Op 11 maart 2012 heeft belanghebbende als eigenaar van het jacht “xx”, met registratie-nummer xy, (hierna: het schip) inklaring gedaan bij de douane in de haven van Barcadera. Na vragen van de douanebeambte omtrent de in de brandstoftank van het schip aanwezige hoeveelheid benzine, heeft belanghebbende verklaard dat de brandstoftank ongeveer 800 liter benzine bevatte.
2.2.
De douanebeambte heeft te kennen gegeven dat belanghebbende over de in de brandstoftank aanwezige hoeveelheid benzine invoerrechten diende te betalen. Belanghebbende heeft vervolgens het verschuldigde bedrag van Afl. 429,80 voldaan, waarna de douane hem een kwitantie IUD nr. 18368 overhandigde.
2.3.
Het schip betreft een type Power Boat uit bouwjaar 2005, met een lengte van 32.50 voet en een breedte van 10 voet. Het schip heeft twee zogenoemde buitenboordmotoren, fabrikant Evinrude, met ieder 300 pk’s. De brandstoftank van het schip betreft de enige (fabrieks)tank welke met het jacht is geleverd en heeft een capaciteit van 1100 liter.
2.4.
Uit het kopie RCS20000 jacht formulier (CCLEC d.d. 11 maart 2012) blijkt dat het schip op 11 maart 2012 (…) is gearriveerd in de haven van Barcadera, Aruba. De vorige haven van het schip was (…), Venezuela.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht Afl. 491,20 aan invoerrechten heeft betaald over de op 11 maart 2012 in de brandstoftank van het schip aanwezige 800 liter benzine.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake is van de “invoer van goederen” of “in het vrije verkeer brengen” van goederen zoals bedoeld in de Algemene Landsverordening in-, uit- en doorvoer (hierna: LIUD), dat daarvan eerst sprake is bij “het lossen binnen de landsgrenzen” en dat belanghebbende derhalve ten onrechte invoerrechten heeft betaald over de bij aankomst in Aruba op 11 maart 2012 in de brandstoftank van het schip aanwezige 800 liter benzine. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de brandstof slechts voor persoonlijk gebruik was bedoeld zodat de brandstof van heffing was vrijgesteld.
4.2
De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Van alle goederen, in het binnenland (Aruba) ingevoerd, is invoerrecht verschuldigd overeenkomstig het bij artikel 127 LIUD vastgestelde tarief, behoudens de vrijstelling en met inachtneming van de bepalingen van afdeling 11 van de LIUD.
5.2
Artikel 128, lid 1, onderdeel 8°, letter c, LIUD houdt in dat van de heffing van invoerrecht zijn vrijgesteld goederen uitsluitend bestemd voor het persoonlijk gebruik door bepaalde categorieën of groepen van personen, voor zover het betreft: provisie, scheepsbehoeften, brandstoffen en smeermiddelen, aanwezig in binnenkomende schepen, voor de hoeveelheden die redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht voor het verbruik aan boord gedurende het verblijf van de schepen in het binnenland, een en ander voor zover de bedoelde goederen niet worden gelost.
5.3
Belanghebbende heeft (subsidiair) gesteld dat voormelde vrijstelling van toepassing is.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat die bepaling slechts ziet op schepen die niet in het binnenland zijn geregistreerd en dat belanghebbende voor het schip - nu het in Aruba is geregistreerd - daarom geen aanspraak kan maken op die vrijstelling. Subsidiair heeft de Inspecteur gesteld dat de vrijstelling niet van toepassing is voor zover door een schip dat Aruba binnenkomt meer brandstof wordt ingevoerd dan door hetzelfde schip bij vertrek uit Aruba is uitgevoerd.
5.4
Naar het oordeel van de Raad kunnen de in 5.3 vermelde opvattingen van de Inspecteur niet als juist worden aanvaard. Hoewel de LIUD in beginsel aan de heffing onderwerpt al hetgeen Aruba wordt binnengebracht, maakt artikel 128 LIUD op dit beginsel inbreuk door bepaalde categorieën goederen van heffing vrij te stellen. Artikel 128, lid 1, onderdeel 8°, letter c, LIUD heeft als doel te voorkomen dat invoerrechten geheven worden over goederen die niet in het binnenland in het vrije verkeer worden gebracht doch uitsluitend zijn bestemd voor persoonlijk gebruik aan boord gedurende het verblijf van een schip in het binnenland. De bepaling maakt daarbij geen onderscheid tussen schepen die in Aruba staan geregistreerd en schepen die dat niet zijn. Derhalve moet het primaire standpunt van de Inspecteur worden verworpen.
5.5
Hetzelfde lot is het subsidiaire standpunt van de Inspecteur beschoren. Artikel 128, lid 1, onderdeel 8°, letter c, LIUD bevat immers geen uitzondering voor een deel van de in binnenkomende schepen aanwezige brandstof. Daarom moet in beginsel worden aangenomen dat alle in een (enige) fabriekstank aanwezige brandstof bestemd is voor persoonlijk gebruik aan boord in de zin van de genoemde bepaling. Naar de Raad begrijpt heeft de Inspecteur zijn andersluidende opvatting onderbouwd met de stelling dat voorkomen moet worden dat brandstof vanuit Venezuela wordt geïmporteerd naar Aruba zonder dat daarover invoerrechten worden voldaan. Nu de voormelde wetsbepaling reeds erin voorziet dat de vrijstelling geen toepassing vindt voor zover de bedoelde goederen in Aruba worden gelost, is voor de door de Inspecteur verdedigde opvatting geen plaats. Het is, daarentegen, aan de Inspecteur om in deze aannemelijk te maken dat belanghebbende de goederen (in het onderhavige geval: ongeveer 800 liter brandstof) in Aruba heeft gelost. Daartoe heeft de Inspecteur echter onvoldoende (concrete) feiten en omstandigheden gesteld.
5.6
Voor zover de Inspecteur in dit verband nog heeft betoogd dat, na een reis vanuit Venezuela, het in de tank voorhanden hebben van 800 liter brandstof een dermate grote hoeveelheid is, dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat belanghebbende deze brandstof in Aruba zal lossen, kan de Raad de Inspecteur evenmin volgen. Een dergelijk vermoeden dient immers te worden gerechtvaardigd door, en daartoe voldoende steun te vinden in, door de Inspecteur te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Aan deze (stelplicht en) bewijslast heeft de Inspecteur niet voldaan, nu noch uit de bij diens brief van 18 december 2012 overgelegde stukken, noch overigens uit de gedingstukken valt op te maken dat belanghebbende gedurende zijn verblijf in Aruba brandstof heeft gelost of dat de onderwerpelijke brandstof voor het lossen in Aruba bestemd was. De enkele omstandigheid dat een brandstoftank 1100 liter benzine kan bevatten en dat die tank kennelijk in Venezuela volledig is gevuld, is daartoe onvoldoende.
5.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is en de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Het verschuldigde invoerrecht dient te worden verminderd tot nihil en het ten titel van invoerrecht betaalde bedrag dient aan belanghebbende te worden gerestitueerd.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking waarvan beroep, vermindert het verschuldigde invoerrecht tot nihil en gelast teruggave van Afl 429,80 aan geheven invoerrecht.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, G.J. van Muijen en E.F. Faase, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris mr. N. Martines en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2013.