Uitspraak
zitting houdende in Aruba,
gemachtigde [A],
1.Het procesverloop
3.De tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil
4.De standpunten van partner
Beoordeling van het geschil
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2004, opgelegd door de Inspecteur. De aanslag, die op 12 december 2008 werd opgelegd, betrof een belastbaar bedrag van Afl. 405.700. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak van 5 mei 2010. Hierop volgde een beroepsprocedure, waarbij belanghebbende op 11 mei 2010 in beroep ging tegen de uitspraak van de Inspecteur. Tijdens de zitting op 27 maart 2012 in Oranjestad waren de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig.
De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende een vordering heeft op [D] en of deze vordering kan worden afgewaardeerd ten laste van haar resultaat. Belanghebbende stelt dat zij in 2003 en 2004 een bedrag van Afl. 120.000 heeft geleend aan [D], maar dat zij dit bedrag niet heeft kunnen terugvorderen. De Inspecteur betwist de geldlening en stelt dat de afwaardering niet aftrekbaar is, omdat het zou gaan om een onttrekking voor persoonlijke doeleinden van de aandeelhouder.
De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de geldverstrekking een zakelijk karakter had en dat er onvoldoende bewijs is dat de lening in het belang van de onderneming was aangegaan. De Raad concludeert dat de Inspecteur terecht de afwaardering van de geldlening niet heeft geaccepteerd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.