ECLI:NL:ORBBACM:2012:8

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 augustus 2012
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
50661
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag winstbelasting en afwaardering vordering op D

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2004, opgelegd door de Inspecteur. De aanslag, die op 12 december 2008 werd opgelegd, betrof een belastbaar bedrag van Afl. 405.700. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak van 5 mei 2010. Hierop volgde een beroepsprocedure, waarbij belanghebbende op 11 mei 2010 in beroep ging tegen de uitspraak van de Inspecteur. Tijdens de zitting op 27 maart 2012 in Oranjestad waren de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig.

De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende een vordering heeft op [D] en of deze vordering kan worden afgewaardeerd ten laste van haar resultaat. Belanghebbende stelt dat zij in 2003 en 2004 een bedrag van Afl. 120.000 heeft geleend aan [D], maar dat zij dit bedrag niet heeft kunnen terugvorderen. De Inspecteur betwist de geldlening en stelt dat de afwaardering niet aftrekbaar is, omdat het zou gaan om een onttrekking voor persoonlijke doeleinden van de aandeelhouder.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de geldverstrekking een zakelijk karakter had en dat er onvoldoende bewijs is dat de lening in het belang van de onderneming was aangegaan. De Raad concludeert dat de Inspecteur terecht de afwaardering van de geldlening niet heeft geaccepteerd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 13 augustus 2012, nr. 50661
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 12 december 2008 een aanslag in de winstbelasting opgelegd voor het jaar 2004 naar een belastbaar bedrag van Afl. 405.700.
1.2.
Belanghebbende is op 12 februari 2009 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van 5 mei 2010 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is op 11 mei 2010 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4.
De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.5.
Ter zitting van 27 maart 2012 te Oranjestad zijn verschenen [B] als gemachtigde en [C] namens de Inspecteur.

3.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij met of onvoldoende tegengesproken.
2.1
In 2003 en 2004 heeft accountant [D] administratieve werkzaamheden verricht voor belanghebbende.
2.2
Op 6 november 2003 heeft belanghebbende een cheque uitgeschreven ten gunste van [N.V. 1] voor een bedrag van Afl. 120.000. Belanghebbende heeft het bedrag van Afl. 120.000 in haar administratie opgenomen als een vordering op [D].
2.3
Belanghebbende heeft getracht om het bedrag van Afl. 120.000 terug te krijgen van [D], maar is daarin niet geslaagd. Belanghebbende heeft conservatoir beslag laten leggen op een aan [D] toebehorend (recht van erfpacht ter zake van een) woonhuis.
2.4
Belanghebbende heeft voor het Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba betaling van Afl. 120.000 gevorderd van [D]. Daartoe stelde belanghebbende dat zij dit bedrag aan [D] heeft geleend in verband met door [D] aan haar voorgehouden beleggingsmogelijkheden. In plaats van het door [D] gevraagde bedrag van Afl. 300.000 is een bedrag van Afl. 120.000 geleend en heeft [D] zich ertoe verbonden dit bedrag binnen 6 maanden terug te betalen, vermeerderd met rente in de vorm van aandelen. Op instructie van [D] heeft belanghebbende het bedrag van Afl. 120.000 betaald aan [N.V. 1], aldus (nog steeds) belanghebbende in die civiele procedure. Voor het Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba heeft [D] bestreden dat belanghebbende aan hem een bedrag van Afl. 120.000 heeft geleend. Hij heeft uiteengezet dat de betaling door belanghebbende aan [N.V. 1] verband hield met een voorgenomen investering.
2.5
Het Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba overwoog in zijn vonnis van 22 november 2006, no. 1196:
"3.3 De beoordeling van het geschil kan kort zijn. Immers, voor het door [belanghebbende] aan [N.V. 1] betaalde bedrag van Afl. 120.000 is door elke van de partijen een verklaring gegeven. Aan de hand van het beschikbare schriftelijke bewijs kan met dwingend de ene of de andere verklaring voor waar worden aangenomen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat [D] de verklaring van [E] waarin staat dat hij geld geleend heeft van de praktijkvennootschap [belanghebbende] met klem tot vals heeft bestempeld.
3.4
Bij deze stand van zaken is het aan de praktijkvennootschap om bewijs te leveren voor de door haar gestelde geldlening.
3.5
In afwachting van de bewijslevering wordt ieder verder beslissing aangehouden."
2.6
Belanghebbende heeft in haar aan te winstbelasting 2004 de vermeende vordering op [D] in 2004 ten laste van het resultaat tot nihil afgewaardeerd. De Inspecteur heeft deze afwaardering niet geaccepteerd.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende een vordering heeft op [D] en zo ja, of de vordering kan worden afgewaardeerd ten laste van haar resultaat, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur ontkent.

4.De standpunten van partner

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een mondeling overeengekomen overeenkomst van geldlening met [D]. De hieruit ontstane vordering kan in overeenstemming met goed koopmansgebruik worden afgewaardeerd. Dat er geen schriftelijke overeenkomst van geldlening is gesloten acht belanghebbende niet relevant. Uit het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg blijkt dat de rechter niet eenduidig heeft kunnen vaststellen of sprake is van een lening dan wel van een investering van haar. De Inspecteur gaat eraan voorbij dat belanghebbende is verarmd en dat belanghebbende moeite heeft gedaan om het uitgeleende bedrag terug te eisen. Als niet sprake is van een lening en ook niet van een investering, is niet duidelijk hoe de geldverstrekking dan wel moet worden gekwalificeerd.
4.2
De Inspecteur betwijfelt of de geldverstrekking door belanghebbende aan [N.V. 1] kan worden aangemerkt als een geldlening van belanghebbende aan [D]. Zelfs als belanghebbende een vordering zou hebben verkregen op [D], kan deze volgens de Inspecteur niet ten laste van de winst worden afgewaardeerd. Primair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de afwaardering niet aftrekbaar is omdat sprake is van een onttrekking ter zake van de persoonlijke behoeftebevrediging van de aandeelhouder. Subsidiair meent zij dat sprake is van een winstuitdeling.
4.3
Partijen doen haar standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
5.
Beoordeling van het geschil
5.1.
Op grond van artikel 4, lid 1, Landsverordening winstbelasting wordt onder winst verstaan de som van de voordelen die onder welke naam en in welke vorm ook, zuiver worden verkregen uit bedrijf en uit buiten bedrijf gebezigd kapitaal. Deze bepaling brengt mee dat alleen uitgaven van een naamloze vennootschap in het belang van haar onderneming ten laste van de winst komen en niet ook uitgaven gedaan ten behoeve van haar aandeelhouder(s).
5.2.
Belanghebbende wenst een bedrag van Afl. 120.000 ten laste van haar resultaat te brengen in
verband met de afwaardering van een vordering op [D]. De Inspecteur stelt dat de geldverstrekking door belanghebbende niet een zakelijk karakter draagt, zodat sprake is van een niet-aftrekbare onttrekking aan het bedrijfsvermogen van belanghebbende in verband met bedrijfsvreemde uitgaven, dan wel dat sprake is van een uitdeling door belanghebbende aan haar aandeelhouder.
5.3.
Het is aan belanghebbende om te bewijzen dat zij een vordering had op [D] en voorts dat de
daaraan ten grondslag liggende lening (of investering) in het belang van haar onderneming was aangegaan. Naar het oordeel van de Raad heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige geldverstrekking (of investering)een zakelijk karakter draagt. Het bewijs ontbreekt dat de geldverstrekking voldoende causaal verband houdt met de ondernemingsuitoefening van belanghebbende. De Inspecteur heeft derhalve terecht de afwaardering van de geldverstrekking ten laste van het resultaat niet in aftrek toegelaten. Het gelijk is aan de Inspecteur.
5.4.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond
Aldus vastgesteld in raadkamer op door mrs. M.T. Boerlage, C.W.M. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris mr. P.M Isenia en bekend gemaakt op 13 augustus 2012.