ECLI:NL:ORBBACM:2012:6

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 augustus 2012
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
2010/46778
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voorlopige aanslag winstbelasting en vrijstelling op basis van tax-holiday

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een voorlopige aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2008, opgelegd door de Inspecteur. De voorlopige aanslag, ter hoogte van Afl. 111.692, werd op 30 november 2009 opgelegd. Belanghebbende kwam op 3 december 2009 tijdig in bezwaar, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak van 25 oktober 2010. Hierop volgde een beroepsprocedure, waarbij belanghebbende op 2 december 2010 in beroep ging tegen de uitspraak van de Inspecteur. De zitting vond plaats op 27 maart 2012 in Oranjestad, waar de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig waren.

De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende aanspraak kan maken op de vrijstelling van winstbelasting die haar eerder was verleend op basis van de Landsverordening ter bevordering van industrievestiging en hotelbouw. Belanghebbende stelt dat de vrijstelling geldt tot en met 31 december 2008, terwijl de Inspecteur van mening is dat deze vrijstelling eindigde op 31 december 2007. Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar ongepubliceerd beleid dat de vrijstelling voor het eerste jaar van ingebruikname en de daaropvolgende tien jaar zou kunnen toepassen.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeert dat de vrijstelling van belasting, zoals eerder verleend, inderdaad van toepassing is voor de periode die belanghebbende stelt. De Raad oordeelt dat het jaar van ingebruikname niet meegeteld dient te worden in de vrijstellingstermijn, wat betekent dat de vrijstelling voor belanghebbende doorloopt tot en met 31 december 2008. De Raad vernietigt de bestreden uitspraak van de Inspecteur en verklaart het beroep gegrond, waardoor de voorlopige aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2008 wordt vernietigd.

Uitspraak

Beschikking van 24 augustus 2012, nr. 2010/46778
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 30 november 2009 een voorlopige aanslag in de winstbelasting
opgelegd voor het jaar 2008 naar een bedrag van Afl. 111.692.
1.2
Belanghebbende is op 3 december 2009 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van 25 oktober 2010 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 2 december 2010 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 27 maart 2012 te Oranjestad zijn verschenen de gemachtigde en, namens de
Inspecteur, [B].

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij met of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende exploiteert een
time share resortop Aruba met de naam [naam resort]. Het
resortis in 1998 in gebruik genomen.
2.2
De Gouverneur van Aruba heeft bij landsbesluit van 22 augustus 1996, no. 10, op verzoek van
belanghebbende, besloten:
"te verklaren dat [belanghebbende] wordt aangemerkt als een bedrijf in de zin van de Landsverordening bevordering industrievestiging en hotelbouw en derhalve voor de duur van tien (10) jaar vrijstelling wordt verleend van grond-, gebruiks-, en winstbelasting als vermeld in artikel 2 eerste lid onder b, c en d van die Landsverordening, alsmede vrijstelling van invoerrechten op materialen en goederen te behoeve van de bouw en eerste inrichting ingevolge artikel 2 eerste lid sub a van die Landsverordening, zulk voor de duur van elf (11) jaar, te rekenen vanaf de dag waarvan verzoeker onder overlegging van dit Landsbesluit ten genoegen van de inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen kan aantonen bedoelde materialen en goederen ten invoer te hebben aangegeven, doch uiterlijk vanaf de dagtekening van het verzoekschrift, zijnde 23 oktober 1995."
3.
Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het jaar 2008 nog aanspraak kan maken op de haar verleende
tax holidayvoor de winstbelasting.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de haar verleende vrijstelling voor de winstbelasting werking heeft tot en met 31 december 2008. Hiertoe voert belanghebbende het volgende aan:
1. Uit de parlementaire geschiedenis van de Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw (1953-1954-52) volgt dat de 10-jaarsperiode pas begint te lopen na afloop van het jaar van ingebruikname. Ondanks de wijziging van de tekst van de Landsverordening in 1975, is deze wetsgeschiedenis nog steeds van belang voor de uitleg van de in 1996 aan belanghebbende bij landsbesluit toegekende vrijstelling.
2. Belanghebbende beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Volgens haar is er ongepubliceerd beleid dat inhoudt dat de vrijstelling het eerste jaar van ingebruikname en de daaropvolgende 10 jaar kan worden toegepast. Subsidiair stelt belanghebbende dat de meerderheidsregel van toepassing is.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de aan belanghebbende verleende vrijstelling werking heeft tot en met 31 december 2007. Zij voert daartoe het volgende aan:
1. Aan de parlementaire geschiedenis waarnaar belanghebbende verwijst kan, nadat de Landsverordening in 1975 is gewijzigd, geen waarde meer worden gehecht.
2. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel is de Inspecteur van mening dat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
3. De Inspecteur ziet haar standpunt bevestigd in de uitspraak van de Raad van 15 augustus 1994, no. 1993/112, 113.
4.2
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
De Landsverordening ter bevordering industrievestiging en hotelbouw 1953 (LBIH) is in PB 1953/194 afgekondigd. Tot 1975 luidde artikel 3, lid 1, LBIH:
"De vrijstelling van belasting wordt verleend voor een tijdvak van tenminste tien en ten hoogste elf jaren (...)."
In de Memorie van Toelichting (MvT) bij PB 1953/194 is in het artikelsgewijs commentaar op de artikelen 12 en 13, betreffende de vrijstelling van de inkomsten- en winstbelasting, onder meer vermeld:
"Om praktische redenen is het jaar van in gebruikstelling van de bedrijfsinrichting niet in het tijdvak waarover vrijstelling wordt genoten, begrepen. In dit jaar wordt praktisch nooit winst gemaakt. Het mede rekenen van dit jaar zou dus veelal de termijnen van tien jaar bekorten tot negen."
5.2
Bij PB 1975/250 is artikel 3, lid 1, LBIH als volgt gewijzigd:
"De vrijstelling van belasting wordt verleend voor een tijdvak van tenminste vijf en ten hoogste
elf jaren."
In de MvT bij PB 1975/250 is deze wijziging als volgt toegelicht:
"(...) [H]et (komt) wenselijk voor om naar gelang aard en omvang van de behoefte aan overheidssteun van daarvoor in aanmerking komende bedrijven bij vestiging hiertelande, belastingfaciliteiten in verschillende omvang te verlenen. De huidige bepalingen kennen slechts tijdvakken van tenminste tien en ten hoogste elf jaren als periode waarvoor vrijstelling van de verschillende belastingen kan worden verleend. Ook indien een bedrijf met vijf jaar belastingvrijdom reeds voldoende gesteund zou zijn, moet bij toepassing van de huidige bepalingen belastingvrijdom voor ten minste tien jaren worden verleend. (...) [H]et ontwerp strekt er dan ook toe om naast de in artikel 3 van de onderhavige landsverordening genoemde termijn van ten minste tien en ten hoogste elf jaren de mogelijkheid te scheppen dat in daarvoor in aanmerking komende gevallen een kortere termijn (minimaal 5 jaar) kan worden bepaald (...)."
5.3
In het Voorlopig Verslag, no. 4 bij PB 1975/250, blz 2, eerste (nieuwe) alinea is vermeld:
"Enkele leden brachten naar voren dat het zou kunnen gebeuren dat een bedrijf, dat gedurende jaren belastingvrijdom heeft genoten en in het laatste jaar net het 'break-even point' bereikt heeft, een zodanig druk zou kunnen ondervinden van de zware belasting die het dan plotseling zou moeten betalen, dat dit wellicht een terugslag zou betekenen voor het bedrijf en dat een verder exploitatie noodgedwongen gestaakt zou moeten worden, met alle gevolgen hiervan voor degenen die in dat bedrijf gedurende een tiental jaren emplooi hebben gevonden. Met het oog hierop zouden de leden aan het woord de Regering in overweging willen geven het maximum van de vrijstellingsperiode te verhogen en te stellen op 15 jaren. In een geval, zoals hierboven gekenschetst, zou de Regering een onderzoek (...) kunnen laten verrichten. Wanneer het resultaat van dat onderzoek zulks billijkt, zouden de belastingfaciliteiten (...) voor een periode van ten hoogste vier jaren verlengd kunnen worden (...)."
5.4
Bij PB 1985/148 is onder meer de citeertitel van de LBIH gewijzigd in de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw 1953 (LBBH). Artikel 12 LBBH luidt:
"De vrijstelling van winstbelasting (...) wordt toegepast op de winst, door een naamloze vennootschap met een bedrijf behaald in het boekjaar waarin de bedrijfsinrichting in gebruik gesteld is en ten hoogste de tien daarop volgende boekjaren."
Artikel 3 LBBH luidt met anders dan artikel 3 LBIH.
5.5
Bij PB 1993/25 is de geldende tekst van de LBBH ongewijzigd opgenomen in het Afkondigingenblad van Aruba.
5.6
In de
readerTax Holiday' van de Inspectie der Belastingen uit februari 1994 (bijlage XXV bij het vertoogschrift van de Inspecteur) is op blz. 11 vermeld:
"De vrijstelling is altijd geldig voor een bepaalde periode (bv. 10 jaar) plus het restant van het boekjaar waarin de bedrijfsinrichting in gebruik is gesteld."
5.7
Uit al hetgeen hiervoor is vermeld leidt de Raad of dat
tax holidaysals de onderhavige sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw werden verleend aan hotel- en andere bedrijven die zich in Aruba vestigden. De aard en het karakter van de vrijstelling zijn sindsdien niet wezenlijk veranderd. Weliswaar is in 1975 de mogelijkheid geopend om, naar gelang de omstandigheden van het individuele geval en de branche waarin het betreffende bedrijf werkzaam is, de termijn van de vrijstelling van tien of elf jaar te bekorten, maar de doelstelling van de verleende
tax holidaysis onverminderd erin gelegen om de economische activiteit van het eiland te bevorderen door het aantrekken van (ver)nieuw(d)e bedrijven. De Raad is daarom met belanghebbende van oordeel dat de in de Memorie van Toelichting uit 1953 bedoelde praktische redenen om het jaar van ingebruikstelling van de bedrijfsinrichting niet mee te tellen in het tijdvak waarover de vrijstelling wordt genoten, onverkort van kracht zijn gebleven, althans met valt in te zien dat die redenen zich thans of in de jaren negentig met (meer) zouden voordoen.
Bij dit oordeel heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat, indien het jaar van ingebruikstelling, zoals de Inspecteur bepleit, steeds als een vol jaar zou moeten worden meegeteld, het tijdstip van ingebruikstelling de feitelijke duur van de vrijstelling op onredelijke wijze zou (kunnen) beïnvloeden.
5.8
Op grond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat de aan belanghebbende bij landsbesluit verleende vrijstelling aldus moet worden gelezen dat het vrijstellingstijdvak van tien jaren aanvangt met het jaar na dat van ingebruikname van het
resortwaarbij het jaar van ingebruikname eveneens in de vrijstelling deelt.
5.9
Dat in het geval van belanghebbende in het jaar van ingebruikname (1998) niet een negatief bedrijfsresultaat is behaald, maakt het voorgaande met anders. Zoals mede blijkt uit het Voorlopig Verslag betreffende de wijziging van de regelgeving in 1975, worden immers jaren met negatieve resultaten voor het vrijstellingstijdvak evenzeer meegeteld als jaren met positieve resultaten. Het zou dan ook niet evenwichtig zijn om het jaar van ingebruikstelling in het ene geval niet, en in het andere geval wel mee te tellen, al naar gelang in dat jaar een negatief of een positief resultaat is behaald.
5.1
Voorts noopt, anders dan de Inspecteur meent, ook de tekst van de in 1975 gewijzigde regeling met tot een andere uitleg. Daarbij merkt de Raad nog op dat overigens aannemelijk is te achten dat de Belastingdienst - in elk geval in de hier aan de orde zijnde jaren (1996/1998) - ook niet een andere uitleg van de
tax holidayregeling voorstond dan hiervoor door de Raad gegeven, nu deze uitleg uitdrukkelijk in de - kennelijk ongepubliceerd gebleven -
readervan de Belastingdienst uit 1994 is opgenomen.
5.11
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is en de uitspraak met in stand kan blijven. De aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag dient te worden vernietigd.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak en vernietigt de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2008.
Aldus vastgesteld in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, H. Mol en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris P.M. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2012.