ECLI:NL:ORBBACM:2012:5

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
2010/45401
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag en boete inzake cessantia-voorziening

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de winstbelasting voor het jaar 2004, opgelegd door de Inspecteur, en een vergrijpboete. De naheffingsaanslag, die op 12 januari 2006 werd opgelegd, betrof een belastbare winst van Naf 16.704, met een vergrijpboete van Naf 4.176. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag en verlaagde de boete tot Naf 2.505. Hierop heeft belanghebbende op 29 november 2010 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 november 2011 zijn beide partijen vertegenwoordigd door gemachtigden.

Het geschil draait om de vraag of de cessantia-voorziening, die belanghebbende heeft gevormd, correct is berekend. Belanghebbende stelt dat zij de voorziening op juiste wijze heeft berekend door rekening te houden met zowel verstreken als toekomstige dienstjaren. De Inspecteur daarentegen meent dat de voorziening enkel op basis van verstreken dienstjaren moet worden berekend. De Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende een juridisch afdwingbare verplichting heeft tegenover haar werknemers op basis van de Cessantia-landsverordening. De Raad oordeelt dat de berekeningswijze van belanghebbende niet in overeenstemming is met goed koopmansgebruik, omdat de lasten moeten worden toegerekend aan de jaren waarin de dienstbetrekking voortduurt.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het niet mogelijk is om een cessantia-voorziening te vormen voor werknemers met een pensioenregeling die meer bedraagt dan tweemaal het wettelijke ouderdomspensioen, omdat er geen verplichting bestaat tot het doen van een cessantia-uitkering. De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, heft de opgelegde boete op en handhaaft de naheffingsaanslag voor het overige. De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2012.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 augustus datum 2012, nr. 2010/45401
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 12 januari 2006 een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd voor het jaar 2004 naar een belastbare winst van Naf 16.704. Gelijktijdig is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van Naf 4.176.
1.2
Belanghebbende is op 1 februari 2006 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van 13 oktober 2010 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot een bedrag van Naf 2.505.
1.3
Belanghebbende is op 29 november 2010 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 4 november 2011 te Willemstad zijn verschenen namens belanghebbende [A] en namens de Inspecteur [B].
1.6
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen net in geschil of door
eenvan de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende heeft een cessantia-voorziening gevormd. Voor de bepaling van de hoogte van de voorziening per balansdatum gaat zij voor iedere werknemer uit van de totale nominale waarde van de cessantia-verplichting alsof de werknemer vanaf de aanvang van de dienstbetrekking tot pensioendatum onafgebroken bij haar in dienst zou zijn. Vervolgens maakt zij de aldus berekende nominale waarde contant per balansdatum tegen een factor behorende bij het aantal nog net verstreken dienstjaren tot de pensioendatum.
1.1
De Stichting Belastingaccountantsbureau (BAB) heeft een boekenonderzoek ingesteld bij
belanghebbende. De bevindingen van dat onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 17 oktober 2005. Met betrekking tot de door belanghebbende gevormde cessantia-voorziening is in het genoemde rapport het volgende opgemerkt:
"4.1.2 Cessantia-voorziening
Op de balans is per 31 december 2004 een cessantia-voorziening opgenomen van 52.997. Er zijn per de genoemde datum 10 werknemers in dienst.
Ik heb de toegestane cessantia-voorziening berekend waarbij ik ben uitgegaan van de volgende uitgangspunten (gebaseerd op de Cessantia Landsverordening):
- Het aantal dienstjaren is afgeleid uit de gegevens in de loonadministratie (loonberekeningen van het jaar 2004).
- Delen van een dienstjaar zijn afgerond naar boven wanneer sprake is van een half jaar of meer.
- Werknemers waarvoor een pensioenregeling is getroffen, die twee keer zoveel is dan de AOV-uitkering, zijn niet opgenomen in de berekening.
- Voor de berekening van de rechten moeten, conform de Cessantia Landsverordening, de volgende berekeningsfactoren toegepast:
- de volle dienstjaren van 0 tot en met 10 jaar tellen voor 1;
- de volle dienstjaren van 11 tot en met 20 jaar tellen voor 1,25;
- de volle dienstjaren vanaf 21 jaar tellen voor 2.
- De toegepaste rekenrente bedraagt 6%.
(...)
De toegestane cessantia-voorziening per 31 december 2004 bedraagt op grond van de voorgaande berekening 4.576. De cessantia-voorziening volgens de balans per 31 december 2004 bedraagt 52.997.
Het berekende verschil van 48.421 dient in 2004 vrij te vallen ten gunste van de winst van de NV en zal worden gecorrigeerd."
2.3
Het onderzoek van de BAB heeft geresulteerd in de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslag.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de cessantia-voorziening per 31 december 2004 juist is berekend door belanghebbende.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt dat zij de voorziening op juiste wijze heeft berekend door zowel met verstreken als met toekomstige dienstjaren rekening te houden.
4.2
De voorziening moet volgens belanghebbende voorts betrekking hebben op alle werknemers. De Cessantialandsverordening noch een beleidsnotitie van de Inspecteur verbiedt dat in de opbouwfase rekening wordt gehouden met werknemers met een pensioenregeling die voorziet in een uitkering die meer dan tweemaal de AOV-uitkering per balansdatum bedraagt.
Tenslotte bestrijdt belanghebbende de boete.
4.3
De Inspecteur meent dat de cessantia-voorziening moet worden berekend door per balansdatum aan de hand van de verstreken dienstjaren de nominale waarde van de cessantia-verplichting te bepalen. De aldus berekende nominale waarde dient contant gemaakt te worden tegen een factor behorende bij het aantal nog niet verstreken dienstjaren tot pensioen.
4.4
Voor werknemers met een pensioenregeling die voorziet in een uitkering die meer dan tweemaal de AOV-uitkering per balansdatum bedraagt, kan geen voorziening worden gevormd.
4.5
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Bij beëindiging van de dienstbetrekking kunnen werknemers een zogenoemde cessantia-uitkering ontvangen. Artikel 3 van de Cessantia-landsverordening (Landsverordening van 19 juli 1983 tot het vaststellen van nieuwe regelen inzake een verplichte eenmalige uitkering aan de werknemer, bij ontslag buiten zijn toedoen, alsmede tot wijziging van het B.W.N.A.; P.B. 1983, no. 85; laatst gewijzigd bij Lv. van 3 augustus 2001; P.B. 2001, no. 80), bepaalt daartoe:
"1. De werknemer wiens dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of tengevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid, wordt door de werkgever een eenmalige uitkering, gebaseerd op het laatstgenoten loon, toegekend, waarvan de hoogte als volgt wordt berekend:
- voor het eerste tot en met het tiende volle dienstjaar een weekloon per dienstjaar;
- voor het elfde tot en met het twintigste volle dienstjaar een en een kwart maal het weekloon per dienstjaar;
- voor de daarop volgende volle dienstjaren tweemaal het weekloon per dienstjaar.
Voor de berekening van volle dienstjaren geldt een periode van meer dan zes maanden na het eerste dienstjaar als een vol dienstjaar.
(...)
4. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing indien een werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking in het genot van een pensioen of uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging wordt gesteld.
5. Het bepaalde in het vierde lid vindt geen toepassing wanneer het pensioen of de uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging, dat aan de werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking wordt uitgekeerd, minder bedraagt dan het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen, dan wel, het pensioen ingeval daarop het wettelijk ouderdoms-pensioen geheel of gedeeltelijk in mindering wordt gebracht, minder bedraagt dan tweemaal het bedrag van het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen.
(…)"
5.2
In het SIAH InfoBulletin van juni 1996, no. 15 is de volgende beleidsnotitie opgenomen met betrekking de cessantia-voorziening
"De cessantia zijn juridisch afdwingbare verplichtingen waarmee op basis van goed koopmansgebruik bij de berekening van de jaarlijkse winst middels een voorziening rekening moet worden gehouden. In het verleden werd veelal de voorziening gewaardeerd op 50% van de nominale waarde. Deze berekeningswijze is naar mijn mening een te onnauwkeurige wijze voor het bepalen van de hoogte van de cessantiavoorziening. In verband daarmee heb ik namens de Minister het volgende besloten.
Berekening van de cessantiavoorziening dient plaats te vinden op basis van de contante waarde, waarbij rekening moet worden gehouden zowel met de gewerkte jaren als de nog te werken jaren. Bij de berekening van de contante waarde kan uitgegaan worden van een rekenrente van 6%. Voor de looptijd van de dienstbetrekking wordt uitgegaan van een einddatum van de dienstbetrekking op 60 jaar. (...)
De berekening van de contante waarde van de cessantia-voorziening kan naar keuze van de belastingplichtige worden berekend uitgaande van een gemiddeld aantal nog te werken jaren van alle werknemers. (...)
Deze regeling wordt voor het eerst toegepast met ingang van boekjaren die aanvangen op en na 1 januari 1996. (...)"
5.3
Naar het oordeel van de Raad heeft belanghebbende op grond van de Cessantia-landsverordening tegenover haar werknemers een juridisch afdwingbare verplichting. Goed koopmansgebruik brengt mee dat belanghebbende voor de uit die verplichting voortvloeiende toekomstige lasten in beginsel een voorziening mag vormen. De lasten die verband houden met de verplichting moeten worden verdeeld over de jaren waarin de dienstbetrekking voortduurt.
5.4
Belanghebbende bepaalt de hoogte van haar cessantia-voorziening door per balansdatum de
nominale waarde van alle verstreken en toekomstige dienstjaren contant te maken. Aldus brengt belanghebbende in het jaar van aanvang van de dienstbetrekking de contante waarde van het gehele bedrag van haar cessantia-verplichting ten aanzien van in dienst getreden werknemers ten laste van haar winst. Deze berekeningswijze acht de Raad niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik. Goed koopmansgebruik brengt immers mee dat de uit de cessantia-verplichting voorvloeiende lasten worden toegerekend aan de jaren dat de dienstbetrekking duurt (matchingbeginsel van goed koopmansgebruik). In de berekening van de Inspecteur vindt een dergelijke toerekening van lasten aan de jaren waarop die betrekking hebben plaats, doordat slechts de jaren waarin het dienstverband bestond in de voorziening zijn betrokken.
5.5
Voorts is het naar het oordeel van de Raad niet mogelijk om een cessantia-voorziening te vormen voor werknemers met een pensioenregeling die voorziet in een pensioen dat meer bedraagt dan tweemaal het wettelijke ouderdomspensioen. De werkgever heeft jegens die werknemers op grond van artikel 3, lid 1 juncto lid 4 van de Cessantia-landsverordening immers geen verplichting tot het doen van een cessantia-uitkering. Het zou in strijd zijn met goed koopmansgebruik om een voorziening te vormen waar geen verplichting bestaat. Ook op dit punt is de berekening van de voorziening door belanghebbende onjuist en zal de Raad de Inspecteur in diens berekeningswijze volgen.
5.6
Tijdens de zitting heeft de Inspecteur toegezegd dat de boete zal komen te vervallen, zodat de
Raad daar verder niet meer op zal ingaan.
5.7
Uit het hiervoor onder 5.6 overwogene volgt dat het beroep gegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, vernietigt de opgelegde boete en handhaaft de naheffingsaanslag voor het overige.
Aldus vastgesteld in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, Th. Groeneveld en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretaris air. P.M. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012.