ECLI:NL:ORBBACM:2012:13

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
2011/49259
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting voor staal en conserveringsmiddelen in het kader van een project

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 24 februari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek van belanghebbende om vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting voor de invoer van plaatstaal en conserveringsmiddelen. Het verzoek was ingediend op 22 oktober 2010, maar werd aanvankelijk afgewezen door de Inspecteur op 17 december 2010. Na een bezwaarschrift en een daaropvolgende afwijzing op 4 april 2011, heeft belanghebbende beroep aangetekend. De Raad heeft de zaak behandeld op 14 november 2011, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger en de Inspecteur ook aanwezig was.

De kern van het geschil was of de vrijstelling van invoerrechten, zoals vermeld in artikel 75 van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI), van toepassing was op het ingevoerde plaatstaal en de conserveringsmiddelen. De Raad oordeelde dat het ingevoerde plaatstaal als halffabricaat kan worden beschouwd, maar dat het niet bestemd was voor industriële doeleinden in de zin van de vrijstelling. De Raad stelde vast dat belanghebbende, hoewel zij het plaatstaal verwerkte, dit deed als aannemer en niet als producent van verhandelbare goederen.

De Raad concludeerde dat de vrijstelling niet van toepassing was, omdat het ingevoerde materiaal niet bestemd was voor gebruik in een bedrijf om een industrie uit te oefenen. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de eerdere beslissingen van de Inspecteur. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van 'industrie' in de context van belastingfaciliteiten en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 februari 2012, nr. 2011/49259
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft op 22 oktober 2010 een verzoek ingediend ter verkrijging van vrijstelling van de heffing van invoerrechten en omzetbelasting voor de invoer van plaatstaal en conserveringsmiddelen op grond van artikel 75, eerste lid, onderdeel s van de Landsverordening tarief van invoerrechten ( hierna: LVTI). Dit verzoek werd bij beschikking van 17 december 2010 door de Inspecteur afgewezen.
Belanghebbende is op 21 december 2010 tijdig in bezwaar gekomen tegen de beschikking.
1.2.
Bij uitspraak van 4 april 2011, uitgereikt op 7 april 2011, werd het bezwaarschrift afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is op 12 mei 2011 tijdig en voldoende gemotiveerd in beroep gekomen.
1.4.
De Inspecteur heeft op een vertoogschrift ingediend; belanghebbende heeft dit vertoogschrift op 11 november 2011 ontvangen, de leden van de Raad van Beroep voor Belastingzaken hebben op 14 november 2011 kennis genomen van dit vertoogschrift.
1.5.
Ter zitting van 14 november 2011 te Willemstad zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door [A], alsmede mevrouw [B] en de heer [C], namens de
Inspecteur.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1.
Belanghebbende heeft van [N.V. 1] de opdracht verworven om stalen waterreservoirs met een inhoud van 5000 m3 te bouwen (hierna: het project). Voor het project maakte belanghebbende gebruik van plaatstaal en conserveringsmiddelen die geleverd werden vanuit Nederland en de Verenigde Staten. In 2010 en 2011 werd door belanghebbende ruim Naf 1.900.000,- aan het project besteed. In dit bedrag zijn 8000 manuren begrepen van haar werknemers die in een loods van belanghebbende het plaatstaal hebben bewerkt tot rondlopende, gegrondverfde delen waarmee de waterreservoirs vervolgens zijn opgebouwd bij de opdrachtgever.
2.2.
Het ingevoerde plaatstaal valt onder Post 72.08 Code 7208.3700 van de Invoerrechtenlijst, waarvoor een tarief van 5.5% geldt.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of op de invoer van het staal en de conserveringsmiddelen ten behoeve van het project de vrijstelling genoemd in artikel 75, eerste lid, onderdeel s, van de LVTI van toepassing is; indien genoemde vrijstelling van toepassing is wordt tevens, op grond van artikel 14d, eerste lid van de Landsverordening Omzetbelasting 1999, vrijstelling van omzetbelasting verleend.
Belanghebbende is van mening dat bedoelde vrijstelling van toepassing is; de Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 75, eerste lid, onderdeel s, van de LVTI (hierna: de vrijstelling) luidt:
Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van :
s. Grondstoffen, halffabricaten en machines, voor zover bestemd om in een bedrijf in het binnenland te worden gebruikt ten einde een industrie uit te oefenen.
4.2.
Ter zitting heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat het ingevoerde plaatstaal moet worden gezien als een halffabricaat, zoals genoemd in de vrijstelling. Partijen verschillen daarom op dit punt niet meer van mening en de Raad is van oordeel dat hun gemeenschappelijke mening niet op een onjuist juridisch inzicht berust. Partijen verschillen nog uitsluitend van mening over het antwoord op de vraag of het plaatstaal bestemd was om in een bedrijf in het binnenland te worden gebruikt ten einde een industrie uit te oefenen.
4.3.
De Landsverordening Belastingfaciliteiten Industriële Ondernemingen verstaat onder het uitoefenen van industrie " het bedrijfsmatig verwerken, bewerken of samenvoegen van goederen tot een nieuw handelsproduct". De Raad zal in het onderhavige geschil deze definitie gebruiken om te beoordelen of belanghebbende een industrie uitoefent.
4.4.
Essentieel is dan bij het begrip "industrie" in de vrijstelling dat sprake is van het in het kader van een onderneming voortbrengen van producten welke verhandelbaar zijn. Dit doet zich, naar het oordeel van de Raad bij belanghebbende niet voor. Zij verwerkt weliswaar het halffabricaat plaatstaal, maar doet dit als een aannemer die, al dan niet na een openbare aanbesteding, in opdracht een werk tot stand brengt, i.c. een waterreservoir. Van deze werkzaamheden kan niet worden gezegd dat zij een handelsproduct in voren bedoelde zin opleveren.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat bij het geïmporteerde plaatstaal geen sprake is van een halffabricaat dat is bestemd om in een bedrijf te worden gebruikt ten einde een industrie uit te oefenen, zodat de vrijstelling met van toepassing is.
4.6.
Belanghebbende stelt nog dat het bij de vraag of de vrijstelling van toepassing is, gaat om de "uiteindelijke bestemming" en dat deze het industriële gebruik door [N.V. 1] is. Dit betoog kan belanghebbende echter niet baten. Immers het gebruik door [N.V. 1] van de waterreservoirs in het kader van de warenproductie maakt die reservoirs nog niet tot handelsproducten.
4.7.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

5.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, Th. Groeneveld en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretaris mr. P. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2012.