Uitspraak
zitting houdende op Bonaire,
gemachtigde [A],
1.Het procesverloop
2.De tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil
De standpunten van partijen
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan over de vergoeding van proceskosten in een belastingzaak. De belanghebbende had op 31 juli 2001 een voorlopige aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2000 ontvangen, waartegen zij op 27 september 2001 bezwaar had aangetekend. De Inspecteur handhaafde de aanslag en de boete bij uitspraak van 5 februari 2010. Hierop heeft de belanghebbende op 18 februari 2010 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 maart 2012 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur verschenen.
De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende een nihil aangifte voor de winstbelasting had ingediend, maar dat de Inspecteur de aanslag en boete had gehandhaafd. Na een ambtshalve vermindering van de aanslag tot nihil en vernietiging van de boete, was de vraag of de Inspecteur verplicht was om proceskosten te vergoeden. De belanghebbende stelde dat zij recht had op vergoeding van de kosten die zij had gemaakt in verband met de procedure, terwijl de Inspecteur betoogde dat er geen recht op vergoeding bestond omdat de aanslag en boete waren vernietigd.
De Raad oordeelde dat het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar niet tijdig was ingediend en dat de kosten van de beroepsfase niet voor vergoeding in aanmerking kwamen op basis van de geldende wetgeving. De Raad verklaarde het beroep deels gegrond, omdat de aanslag en boete moesten worden verminderd tot nihil, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig verzoeken om kostenvergoeding in te dienen en de beperkingen die de wet stelt aan de vergoeding van proceskosten in belastingzaken.