ECLI:NL:ORBBACM:2012:10

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
2010/45971
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor proceskosten in belastingzaken na vernietiging aanslag en boete

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan over de vergoeding van proceskosten in een belastingzaak. De belanghebbende had op 31 juli 2001 een voorlopige aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2000 ontvangen, waartegen zij op 27 september 2001 bezwaar had aangetekend. De Inspecteur handhaafde de aanslag en de boete bij uitspraak van 5 februari 2010. Hierop heeft de belanghebbende op 18 februari 2010 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 maart 2012 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur verschenen.

De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende een nihil aangifte voor de winstbelasting had ingediend, maar dat de Inspecteur de aanslag en boete had gehandhaafd. Na een ambtshalve vermindering van de aanslag tot nihil en vernietiging van de boete, was de vraag of de Inspecteur verplicht was om proceskosten te vergoeden. De belanghebbende stelde dat zij recht had op vergoeding van de kosten die zij had gemaakt in verband met de procedure, terwijl de Inspecteur betoogde dat er geen recht op vergoeding bestond omdat de aanslag en boete waren vernietigd.

De Raad oordeelde dat het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar niet tijdig was ingediend en dat de kosten van de beroepsfase niet voor vergoeding in aanmerking kwamen op basis van de geldende wetgeving. De Raad verklaarde het beroep deels gegrond, omdat de aanslag en boete moesten worden verminderd tot nihil, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig verzoeken om kostenvergoeding in te dienen en de beperkingen die de wet stelt aan de vergoeding van proceskosten in belastingzaken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 augustus 2012, nr. 2010/45971
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Bonaire,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 31 juli 2001 een voorlopige aanslag in de winstbelasting opgelegd voor het jaar 2000.
1.2.
Belanghebbende is op 27 september 2001 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van 5 februari 2010 heeft de Inspecteur de voorlopige aanslag en de boete gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is op 18 februari 2010 tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5.
Ter zitting van 23 maart 2012 te Kralendijk zijn verschenen, namens belanghebbende, gemachtigde voornoemd en, namens de Inspecteur, [B] en [C].
1.6.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar een nihil aangifte voor de winstbelasting ingediend.
2.2
De Inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft belanghebbende een voorlopige aanslag in de winstbelasting met een boete opgelegd. Hij heeft de aanslag en de boete na gemaakt bezwaar gehandhaafd. Bij beschikking van 31 oktober 2011 heeft de Inspecteur de voorlopige aanslag winstbelasting 2000 ambtshalve verminderd tot nihil. Na rappel door belanghebbende heeft de Inspecteur ook de bij de aanslagregeling opgelegde boete vernietigd.

3.Geschil

Tussen partijen is, na de vermindering van de aanslag en vernietiging van de boete, nog in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur gehouden is om aan belanghebbende een proceskostenvergoeding te verstrekken.
4.
De standpunten van partijen
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op een vergoeding van de kosten van bezwaar en van de proceskosten die zij als gevolg van de handelwijze van de Inspecteur ten onrechte heeft moeten maken.
4.2.
De Inspecteur meent dat belanghebbende - nu zowel de aanslag als de boete is vernietigd - geen belang meer heeft bij de procedure en dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding.
4.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Voor wat betreft de gevraagde vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, wijst de Raad op artikel 32a, lid 2, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Het verzoek tot vergoeding van dergelijke kosten moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. Uit de gedingstukken blijkt niet dat belanghebbende reeds in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van haar bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad moet dan ook het verzoek om toekenning van de eerst nu gevraagde vergoeding van kosten van bezwaar afwijzen.
5.2.
Het verzoek van belanghebbende om een vergoeding voor de in de beroepsfase gemaakte kosten wordt ook afgewezen door de Raad. De kosten van de behandeling van het beroep komen in deze procedure bij de belastingrechter niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de ALL en de Landsverordening op het beroep in belastingzaken voor een vergoeding van die kosten geen grondslag bieden. Het verzoek dient bij de civiele rechter te worden ingediend.
5.3.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep deels gegrond is omdat de aanslag en de boete moeten worden verminderd tot op nihil, zoals is geschied bij de in 2.2 bedoelde ambtshalve beschikkingen van de Inspecteur. Voor het overige is het beroep ongegrond.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak van de Inspecteur en handhaaft de aanslag en de boete zoals die bij de ambtshalve beschikkingen tot op nihil zijn verminderd.
Aldus vastgesteld in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, C.WM. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris mr. P.M. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2012.