ECLI:NL:ORBBACM:2011:6

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
2010/45701, 2010/45702 en 2010/45704
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboete

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premieheffing AZV en AOV/AWW voor de jaren 2004 tot en met 2007, alsook tegen een opgelegde vergrijpboete van 50% van de nagevorderde belasting en premie. De Inspecteur had op 30 december 2009 navorderingsaanslagen opgelegd, die door belanghebbende op 26 februari 2010 tijdig zijn bestreden. De Inspecteur handhaafde deze aanslagen bij uitspraak van 12 juli 2010, waarna belanghebbende op 13 september 2010 in beroep ging.

Tijdens de zitting op 18 mei 2011 in Oranjestad werd het standpunt van belanghebbende dat zij naast haar loon uit dienstbetrekking geen ander inkomen had genoten, verworpen. De Raad oordeelde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat belanghebbende naast haar salaris aanzienlijke bedragen had ontvangen, die niet konden worden verklaard door haar loon. De Raad concludeerde dat belanghebbende de ontvangen bedragen als inkomen had genoten, en dat zij geen bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij deze bedragen had afgedragen aan een overleden persoon.

Met betrekking tot de vergrijpboete oordeelde de Raad dat deze terecht was opgelegd, omdat belanghebbende willens en wetens het naast haar loon genoten inkomen niet had aangegeven. De Raad verwierp ook het argument van belanghebbende dat zij tweemaal voor dezelfde feiten was veroordeeld, aangezien de strafrechter zich richtte op een fiscaal vergrijp. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en bevestigde de navorderingsaanslagen en de vergrijpboete.

Uitspraak

Beschikking van 22 juli 2011, nrs. 2010/45701, 2010/45702 en 2010/45704
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende zijn op 30 december 2009 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en in de premieheffing AZV en AOV/AWW opgelegd voor het jaar 2004. Voorts zijn op 29 december 2009 voor het jaar 2005 navorderingsaanslagen, voor het jaar 2006 (primitieve) aanslagen en voor het jaar 2007 voorlopige aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting en in de premieheffing AZV en AOV/AWW (hierna: de belastingaanslagen). Tevens is voor de jaren 2004 en 2005 een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nagevorderde belasting en premie.
1.2
Belanghebbende is op 26 februari 2010 tijdig in bezwaar gekomen tegen de belastingaanslagen. Bij uitspraak van 12 juli 2010 heeft de Inspecteur de belastingaanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 13 september 2010 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 18 mei 2011 te Oranjestad zijn verschenen de voornoemde gemachtigde namens belanghebbende en [B] namens de Inspecteur.
1.6
Belanghebbende heeft een pleitnota overlegd.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende was in de onderhavige jaren in dienstbetrekking bij [dienstbetrekking] in Aruba.
2.2
Samen met twee andere personen is belanghebbende verdachte in een fraudezaak bij
[dienstbetrekking]. Door het Openbaar Ministerie is haar verduistering van overheidsgelden, valsheid in geschrifte, gebruik maken van een vals geschrift, het opzettelijk witwassen van geld en gewoonte witwassen ten Taste gelegd.
2.3
Bij uitspraak van 7 april 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba belanghebbende
veroordeeld tot 240 dagen celstraf, waarvan 157 dagen voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof) in zijn uitspraak van 13 oktober 2009, nr. H 111/09, het volgende vastgesteld:
"Verdachte (heeft) als medepleger (...)gebruik gemaakt van valse geschriften, waaronder facturen en inkooporders van spookbedrijven van de inmiddels overleden [C] opdat er aan deze bedrijven geld werd uitbetaald voor niet geleverde diensten en goederen. Verdachte, die als ambtenaar werkzaam was bij [dienstbetrekking], heeft voorts samen met [C], een gewoonte gemaakt van het witwassen van uit misdrijf afkomstig geld. Zij heeft hiertoe cheques geïnd of laten innen en vervolgens (een gedeelte van) deze geldbedragen op haar bankrekening gestort of laten storten."
Het Hof heeft belanghebbende schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, medeplegen van een gewoonte maken van het opzettelijk witwassen van geld en het medeplegen van gewoontewitwassen, en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
2.4
De strafkamer van de Hoge Raad heeft het vonnis van het Hof bij uitspraak van 8 februari 2011 vernietigd en de zaak teruggewezen, omdat het Hof had verzuimd om in het bestreden vonnis zelf de inhoud van de bewijsmiddelen op te nemen.
2.5
In vervolg op het strafrechtelijk onderzoek is bij belanghebbende ook een administratiefrechtelijk onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premieheffing over de jaren 2004-2007. De Inspecteur heeft op basis van de resultaten van dit laatste onderzoek de door belanghebbende, met de activiteiten waarvoor zij strafrechtelijk is veroordeeld, verkregen bedragen als inkomen uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende naast haar loon uit dienstbetrekking inkomen uit overige werkzaamheden heeft genoten en, zo ja, tot welke bedragen. Tevens is in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij naast haar loon uit dienstbetrekking geen
ander inkomen heeft genoten, omdat zij de verkregen gelden heeft afgedragen aan wijlen [C]. Ten aanzien van de boete meent belanghebbende dat deze ten onrechte is opgelegd, omdat zij indertijd redelijkerwijs meende juist te hebben gehandeld.
4.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door belanghebbende naast haar loon uit
dienstbetrekking ontvangen bedragen terecht tot haar inkomen zijn gerekend. Tevens is de boete terecht opgelegd.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast drukt, verwijst voor de onderbouwing van zijn
standpunt naar het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek dat door de landsrecherche is verricht naar het verloop van de bankrekeningen op naam van belanghebbende.
5.2
Hieruit blijkt dat belanghebbende in de onderhavige jaren naast haar salaris een groot bedrag
heeft gestort op de op haar naam staande bankrekening met nr. [bankrekening nummer]. Ook zijn er bedragen overgemaakt naar deze rekening vanaf een rekening die op naam staat van wijlen [C]. Verder heeft belanghebbende diverse kasstortingen gedaan op de bankrekening met nr. [bankrekening nummer]. Deze rekening staat op naam van belanghebbende en haar minderjarige dochter. Daarnaast heeft belanghebbende diverse bedragen op haar creditcard gestort. Ten slotte heeft belanghebbende grote bedragen gestort op een door haar bij de Washington Mutual Bank in Miami aangehouden rekening.
5.3
Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende de op haar bankrekeningen en creditcard gestorte bedragen aangewend voor privé bestedingen, waaronder luxe goederen en diverse reizen. De Inspecteur wijst er op dat het salaris van belanghebbende niet toereikend is om de door haar betaalde reizen naar onder meer Miami, Curaçao en Nederland te bekostigen. Ook diverse andere privé uitgaven van belanghebbende wijzen er volgens de Inspecteur op dat belanghebbende de op haar rekeningen gestorte bedragen als inkomen heeft genoten.
5.4
De Raad acht de Inspecteur met hetgeen hij naar voren heeft gebracht geslaagd in zijn bewijslast dat belanghebbende de naast haar loon ontvangen bedragen als inkomen heeft genoten. Voor de stelling van belanghebbende dat zij de ontvangen gelden heeft afgedragen aan wijlen [C] is naar het oordeel van de Raad geen begin van bewijs geleverd. Belanghebbende heeft overigens geen verklaring gegeven hoe zij naar luxe bestedingen en haar reizen heeft kunnen bekostigen en hoe zij aan het geld op haar bankrekeningen en op de rekeningen ten name van haar en haar dochter is gekomen.
Boete
5.5
Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboete overweegt de Raad dat de Inspecteur terecht een vergrijpboete heeft opgelegd van 50% van de nagevorderde belasting en premie wegens het willens en wetens niet aangeven van het naast het loon uit dienstbetrekking genoten inkomen.
5.6
Belanghebbende stelt tot slot dat zij tweemaal veroordeeld is voor dezelfde feiten, namelijk bij de strafrechter en bij de Inspecteur. De Raad kan belanghebbende ook in deze stelling niet volgen, omdat de strafrechter haar met heeft veroordeeld voor een fiscaal vergrijp (zoals het (al dan niet opzettelijk) niet doen van de vereiste aangifte).
Slotsom
5.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, C.W.M. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris mr. P. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2011.