Uitspraak
zitting houdende in Aruba,
gemachtigde [A],
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premieheffing AZV en AOV/AWW voor de jaren 2004 tot en met 2007, alsook tegen een opgelegde vergrijpboete van 50% van de nagevorderde belasting en premie. De Inspecteur had op 30 december 2009 navorderingsaanslagen opgelegd, die door belanghebbende op 26 februari 2010 tijdig zijn bestreden. De Inspecteur handhaafde deze aanslagen bij uitspraak van 12 juli 2010, waarna belanghebbende op 13 september 2010 in beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 mei 2011 in Oranjestad werd het standpunt van belanghebbende dat zij naast haar loon uit dienstbetrekking geen ander inkomen had genoten, verworpen. De Raad oordeelde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat belanghebbende naast haar salaris aanzienlijke bedragen had ontvangen, die niet konden worden verklaard door haar loon. De Raad concludeerde dat belanghebbende de ontvangen bedragen als inkomen had genoten, en dat zij geen bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij deze bedragen had afgedragen aan een overleden persoon.
Met betrekking tot de vergrijpboete oordeelde de Raad dat deze terecht was opgelegd, omdat belanghebbende willens en wetens het naast haar loon genoten inkomen niet had aangegeven. De Raad verwierp ook het argument van belanghebbende dat zij tweemaal voor dezelfde feiten was veroordeeld, aangezien de strafrechter zich richtte op een fiscaal vergrijp. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en bevestigde de navorderingsaanslagen en de vergrijpboete.