In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2003, opgelegd door de Inspecteur. De aanslag, die op 31 maart 2009 werd opgelegd, betrof een winst van Afl. 695.600. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak van 18 januari 2010. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 november 2010 in Oranjestad zijn beide partijen verschenen, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door gemachtigde [A] en de Inspecteur werd vertegenwoordigd door [B].
De kern van het geschil betreft de aftrekbaarheid van een geïmputeerde rente. Belanghebbende stelt dat de geïmputeerde rente op basis van het leerstuk van informele kapitaalstorting ten laste van de winst kan worden gebracht. Dit standpunt is gebaseerd op eerdere arresten van de Hoge Raad. De Inspecteur daarentegen betoogt dat de geïmputeerde rente niet in aftrek kan worden gebracht, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Landsverordening Winstbelasting (LWB).
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld. De Raad concludeert dat de rente die belanghebbende hanteert voor fiscale doeleinden niet kan worden geaccepteerd, omdat deze niet in overeenstemming is met de zakelijke voorwaarden die tussen onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen. De Raad oordeelt dat de Inspecteur de geïmputeerde rentelast terecht niet heeft geaccepteerd en verklaart het beroep ongegrond. De beslissing werd op 14 september 2011 in het openbaar uitgesproken.