ECLI:NL:ORBBACM:2011:13

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
2010/45721
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in belastingzaken en ernstige onzorgvuldigheid van de inspecteur

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op Curaçao, gaat het om een geschil over de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase en de beroepsfase. De belanghebbende, die op 5 april 2005 de leeftijd van 60 jaar bereikte en zich op 1 september 2005 op Curaçao vestigde, ontving op 23 november 2007 een aanslag in de premie AOV/AWW voor het jaar 2005. Hij kwam tijdig in bezwaar tegen deze aanslag, maar zijn verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten werd afgewezen door de Inspecteur in een uitspraak van 20 augustus 2010. Hierop heeft de belanghebbende op 12 oktober 2010 beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 mei 2011 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur ernstige onzorgvuldigheid had gepleegd en verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase, die hij op Naf. 400 had geraamd. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de kostenvergoeding volgens de Ministeriële Beschikking proceskostenvergoeding bezwaarfase vastgesteld moest worden op Naf. 25, omdat het een 'zeer lichte' zaak betrof.

De Raad oordeelde dat er sprake was van ernstige onzorgvuldigheid van de Inspecteur, aangezien het voor de Inspecteur duidelijk had moeten zijn dat de belanghebbende niet premieplichtig was. De Raad besloot dat de kostenvergoeding niet volgens de forfaitaire bedragen van de Ministeriële Beschikking vastgesteld diende te worden, maar naar redelijkheid. De Raad kende de belanghebbende de gevraagde vergoeding van Naf. 400 toe voor de bezwaarfase, maar verklaarde het verzoek om proceskostenvergoeding in de beroepsfase niet-ontvankelijk, aangezien dit niet tot de bevoegdheid van de Raad behoort. De Raad vernietigde de aanslag in de premie AOV/AWW voor het jaar 2005 en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de bezwaarkosten.

Uitspraak

Beschikking d.d. 22 juli 2011, nr. 2010/45721
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 23 november 2007 een aanslag in de premie AOV/AWW opgelegd voor het jaar 2005 naar een belastbaar premie-inkomen van Naf. 48.770.
1.2
Belanghebbende is op 4 december 2007 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Hij heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om toekenning van een vergoeding van de gemaakte bezwaarkosten. Bij uitspraak van 20 augustus 2010 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd en het verzoek afgewezen.
1.3
Belanghebbende is op 12 oktober 2010 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 13 mei 2011 te Willemstad zijn verschenen de gemachtigde [A] voornoemd alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.6
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen overgelegd. De Inspecteur heeft van de bijlagen kunnen kennis nemen en zich daarover kunnen uitlaten.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1.
Belanghebbende heeft op 5 april 2005 de leeftijd van 60 jaar bereikt en heeft zich op 1 september 2005 gevestigd op Curaçao.
2.2.
Belanghebbende heeft over het jaar 2005 een aanslag AOV/AWW ontvangen. De Inspecteur heeft daarin het standpunt ingenomen dat belanghebbende in 2005 premieplichtig is, omdat zijn leeftijd op 1 januari bepalend zou zijn.
2.3.
Belanghebbende heeft deze visie bestreden. Zijns inziens volgt uit artikel 5, lid 1, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekeringen (LAO) dat niet de leeftijd op 1 januari, maar de leeftijd aan het begin van de onderworpenheid aan de Nederlandse Antilliaanse bepalingen (binnenlandse belastingplicht), bepalend is voor de premieplicht.
2.4.
De Inspecteur heeft zich in haar vertoogschrift aangesloten bij de opvatting van belanghebbende dat hij niet premieplichtig is.

3.Geschil

Tussen partijen is (thans uitsluitend nog) in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op schadevergoeding in de bezwaar- en beroepsfase en zo ja, welk bedrag.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, nu in casu sprake is van een ernstige
onzorgvuldigheid van de zijde van de Inspectie der Belastingen, de kosten ten bedrage van Naf. 400, welke hij in verband met de behandeling van zijn bezwaar in redelijkheid heeft moeten maken, op grond van artikel 32A van de Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) dienen te worden vergoed. Voorts verzoekt hij de Inspecteur te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep, door hem geraamd op Naf. 700.
4.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende wat betreft kosten in verband met het bezwaar recht heeft op een vergoeding volgens de Ministeriele Beschikking proceskostenvergoeding bezwaarfase (P.B. 2010, nr. 65), en dat gelet op het feit dat in casu sprake is van een "zeer lichte" zaak het bedrag waarop belanghebbende volgens deze beschikking recht heeft dient te worden vastgesteld op: 1 x Naf. 100 x 0,25 = Naf. 25. Het verzoek om schadevergoeding in de beroepsfase kan volgens de Inspecteur gelet op o.a. de Beschikking van de Raad van 22 maart 2010, nr. 2008/067, niet worden gehonoreerd.
4.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschilProceskostenvergoeding bezwaarfase

5.1.
Artikel 32a van de ALL kent in het eerste lid aan de belastingplichtige die daarom verzoekt een vergoeding toe van de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het recht op vergoeding bestaat alleen voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.
5.2.
Het derde lid van voormeld artikel biedt de mogelijkheid dat bij ministeriele beschikking nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de kosten waarop de in het eerste lid bedoelde vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt bij Beschikking proceskostenvergoeding bezwaarfase belastingzaken (P.B. 2010, nr. 65). Volgens artikel 5 van deze beschikking (hierna: de Beschikking) treedt zij in werking met ingang van de dag na die van uitgifte van het publicatieblad, waarin zij is geplaatst. Als datum van inwerkingtreding geldt 11 september 2010. De Beschikking voorziet in een forfaitaire vaststelling van het bedrag van de kostenvergoeding.
5.3.
Naar het oordeel van de Raad is in het onderhavige geval sprake van ernstige onzorgvuldigheid bij het tot stand komen van de voor bezwaar vatbare beschikking. Het had aan de Inspecteur immers volstrekt duidelijk moeten zijn dat belanghebbende vanwege zijn leeftijd en datum van immigratie niet premieplichtig is.
5.4.
Nu het bezwaarschrift door belanghebbende is ingediend op 4 december 2007 en de uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2010 dateert, dient naar het oordeel van de Raad bij de vaststelling van de hoogte van de kostenvergoeding niet, zoals de Inspecteur verdedigt, te worden aangesloten bij de bij de Beschikking gegeven forfaitaire bedragen. Artikel 32a ALL bepaalt immers niet dat de vergoeding moet worden vastgesteld overeenkomstig bij ministeriele beschikking te geven regels. Het derde lid voorziet slechts in de mogelijkheid daartoe. Aldus dient voor de inwerkingtreding van de Beschikking, dus ook in het onderhavige geval, de kostenvergoeding naar redelijkheid te worden bepaald. De Raad acht het door belanghebbende verzochte bedrag van de vergoeding ad Naf 400 redelijk en zal deze toewijzen.
Proceskostenvergoeding beroepsfase
5.5.
Het behoort volgens vaste rechtspraak niet tot de bevoegdheid van de Raad een proceskostenvergoeding, als door belanghebbende verzocht, toe te kennen. De civiele rechter is bevoegd.
Slotsom
5.6.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is en de uitspraak niet in stand kan blijven. De aanslag in de premie AOV/AWW client te worden vernietigd en aan belanghebbende dient een kostenvergoeding te worden toegekend.

6.Beslissing

De Raad verklaart het verzoek om een proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk, verklaart het beroep overigens gegrond, vernietigt de beschikking waarvan beroep, vernietigt de aanslag in de premie AOV/ AWW voor het jaar 2005 en veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte bezwaarkosten ten bedrage van Naf. 400.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. M.T. Boerlage, C.W.M. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris mr. P. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2011.