Uitspraak
zitting houdende op Curaçao,
gemachtigde [A],
1.Het procesverloop
2.De tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil
De standpunten van partijen
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een beroep tegen aanslagen in de grondbelasting die aan de belanghebbende zijn opgelegd voor de jaren 2002 tot en met 2007. De belanghebbende heeft op 5 maart 2009 beroep aangetekend tegen het niet tijdig nemen van uitspraken op bezwaar door de Inspecteur. Tijdens de procedure heeft de Inspecteur op 13 mei 2011 de aanslagen met 50% verminderd, wat door de Raad als uitspraken op de bezwaarschriften wordt beschouwd. De zitting vond plaats op 16 mei 2011, waar de gemachtigde van de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de Inspecteur aanwezig waren.
De feiten zijn als volgt: de aanslagen hebben betrekking op een perceel grond zonder opstallen, dat deel uitmaakt van een conserveringsgebied volgens het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao. De belastbare waarde voor 2002 is vastgesteld op Naf 75.000. Het geschil betreft de vraag of de aanslagen zijn vastgesteld op een juiste heffingsgrondslag. De belanghebbende stelt dat de waarde op 50% van Naf 75.000, oftewel Naf 37.500, moet worden vastgesteld, terwijl de Inspecteur stelt dat de aanslagen zijn verlaagd tot de door de belanghebbende voorgestane grondslag.
De Raad heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de belastbare waarde en heffingsgrondslag voor de grondbelasting op Naf 37.500 moet worden vastgesteld. De Raad concludeert dat de aanslagen, zoals door de Inspecteur zijn vastgesteld, niet te hoog zijn en dat er geen strijdigheid is met enige wettelijke bepaling. Aangezien de Inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan, wordt het beroep gegrond verklaard. De Raad handhaaft de aanslagen zoals deze zijn verminderd bij de beschikkingen van 13 mei 2011.