Uitspraak
zitting houdende in Aruba,
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om de aftrek van buitengewone lasten in verband met het levensonderhoud van kinderen. De belanghebbende, die in augustus 2010 aanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing ontving voor het jaar 2006, kwam in bezwaar tegen deze aanslagen. De Inspecteur handhaafde de aanslagen, waarna de belanghebbende in januari 2011 in beroep ging. Tijdens de zitting in mei 2011 werd de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van buitengewone lasten voor de alimentatie die hij voor zijn kinderen betaalde. De Inspecteur had echter de buitengewone lasten op nihil gesteld en slechts kinderaftrek verleend.
De Raad moest beoordelen of de belanghebbende recht had op aftrek van buitengewone lasten op basis van de Landsverordening inkomstenbelasting. De belanghebbende voerde aan dat hij gediscrimineerd werd ten opzichte van ouders van natuurlijke kinderen, omdat hij geen recht had op kinderaftrek voor zijn kinderen die niet tot zijn huishouden behoren. De Raad overwoog dat, hoewel de fiscale wetgeving mogelijk ongerechtvaardigd onderscheid maakt, dit niet automatisch leidt tot recht op aftrek van buitengewone lasten. De Raad concludeerde dat de belanghebbende niet in zijn recht is gesteld, omdat de wetgeving per 1 januari 2005 was gewijzigd en hij geen recht had op de gevraagde aftrek.
De Raad verklaarde het beroep ongegrond voor de aanslag in de inkomstenbelasting, maar gegrond voor de aanslagen in de premieheffing, omdat de Inspecteur de bezwaren tegen deze aanslagen ten onrechte niet ontvankelijk had verklaard. De uitspraak op de bezwaren tegen de premieheffingen werd vernietigd, en de belanghebbende werd alsnog ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.