Uitspraak
zitting houdende in Aruba,
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag in de AOV/AWW die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2005. De aanslag, die op 31 mei 2010 werd opgelegd, was gebaseerd op een premie-inkomen van Afl. 49.296. Belanghebbende kwam hiertegen in bezwaar en beroep, waarbij hij stelde dat de aanslag ten onrechte was vastgesteld op dit bedrag, en dat de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht niet mocht worden verhoogd naar Afl. 49.296, maar dat deze op Afl. 45.000 diende te worden vastgesteld. De Inspecteur handhaafde de aanslag, wat leidde tot het beroep van belanghebbende.
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de feiten en het procesverloop in deze zaak vastgesteld. Belanghebbende was werkzaam bij de Inspectie der Belastingen en had de aanslag AOV/AWW ontvangen conform zijn ingediende aangifte. De Raad oordeelde dat de verhoging van de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht was toegestaan, mits de gerechtvaardigde belangen van de premieplichtigen werden gerespecteerd. De Raad concludeerde dat de terugwerkende kracht van de verhoging van de premie-inkomensgrens geen inbreuk vormde op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, omdat er geen sprake was van een buitensporige last voor belanghebbende.
De Raad oordeelde dat de aanslag AOV/AWW over het jaar 2005 terecht was opgelegd op basis van het maximum premie-inkomen van Afl. 49.296, zoals vastgesteld bij Landsbesluit van 24 november 2005. De Raad verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de wijziging van de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht geen schending van gerechtvaardigde verwachtingen met zich meebracht. De beslissing werd genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken op 9 september 2011.