ECLI:NL:ORBBACM:2011:10

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 september 2011
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
2011/46794
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag AOV/AWW en verhoging premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag in de AOV/AWW die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2005. De aanslag, die op 31 mei 2010 werd opgelegd, was gebaseerd op een premie-inkomen van Afl. 49.296. Belanghebbende kwam hiertegen in bezwaar en beroep, waarbij hij stelde dat de aanslag ten onrechte was vastgesteld op dit bedrag, en dat de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht niet mocht worden verhoogd naar Afl. 49.296, maar dat deze op Afl. 45.000 diende te worden vastgesteld. De Inspecteur handhaafde de aanslag, wat leidde tot het beroep van belanghebbende.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de feiten en het procesverloop in deze zaak vastgesteld. Belanghebbende was werkzaam bij de Inspectie der Belastingen en had de aanslag AOV/AWW ontvangen conform zijn ingediende aangifte. De Raad oordeelde dat de verhoging van de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht was toegestaan, mits de gerechtvaardigde belangen van de premieplichtigen werden gerespecteerd. De Raad concludeerde dat de terugwerkende kracht van de verhoging van de premie-inkomensgrens geen inbreuk vormde op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, omdat er geen sprake was van een buitensporige last voor belanghebbende.

De Raad oordeelde dat de aanslag AOV/AWW over het jaar 2005 terecht was opgelegd op basis van het maximum premie-inkomen van Afl. 49.296, zoals vastgesteld bij Landsbesluit van 24 november 2005. De Raad verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de wijziging van de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht geen schending van gerechtvaardigde verwachtingen met zich meebracht. De beslissing werd genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken op 9 september 2011.

Uitspraak

Beschikking van 9 september 2011, nr. 2011/46794
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 31 mei 2010 een aanslag in de AOV/AWW opgelegd voor het jaar 2005 naar een premie-inkomen van Afl. 49.296.
1.2
Belanghebbende is op 1 juni 2010 tijdig in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Bij uitspraak van 17 november 2010 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 14 januari 2011 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Belanghebbende heeft op 16 mei 2011 gerepliceerd.
1.6
Ter zitting van 18 mei 2011 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende en [A] namens de Inspecteur.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende was in het onderhavige jaar werkzaam bij de Inspectie der Belastingen als Inspecteur inkomstenbelasting en Teamleider.
2.2
De aanslag A0V/AWNX' voor het jaar 2005 is opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte. In die aangifte zijn de premies A0V/AWNV ten bedrage van Afl. 6.655 berekend over een maximaal premie-inkomen van Afl. 49.296. In bezwaar en beroep stelt belanghebbende dat de premies over ten hoogste Afl. 45.000 dienen te worden berekend.
2.3
Artikel 26, vierde lid, van de Landsverordening AOV en artikel 29, vierde lid, van de Landsverordening AXICW (tekst geldend tot 2 december 2005) schrijven een maximum premie-inkomen van Afl. 45.000 voor. Dit bedrag was laatstelijk vastgesteld bij Landsverordening van 31 oktober 1994 (AB 1994, nr. 53). Bij Landsbesluit kunnen, in geval van een aanpassing van de op grond van de Landsverordeningen uit te keren pensioenbedragen, de genoemde maxima eveneens worden aangepast aan de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie, aldus volgt ook uit het vierde lid van de beide eerdergenoemde artikelen. De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en de Belastingdienst hebben bij het berekenen van de uitkeringen en de premies in de jaren 1996, 1997 en 1998 het bedrag van Afl. 45.000 verhoogd tot respectievelijk Afl. 46.410, Afl. 47.970 en Afl. 49.296. Deze aanpassingen waren aanvankelijk met geformaliseerd door middel van een Landsbesluit. Bij Landsbesluit van 24 november 2005 (Afkondigingsblad van Aruba 2005, nr. 70, uitgegeven op 2 december 2005) is dit met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996 alsnog gebeurd.
2.4
De considerans van het Landsbesluit van 24 november 2005 luidt:
In overweging genomen hebbende:
Dat het noodzakelijk is de in het verleden ten aanzien van de hoogte van de premie-inkomensgrenzen en de uitkeringen in het kader van de ziekteverzekering, de ongevallenverzekering, de algemene ouderdomsverzekering en de weduwen- en wezenverzekering in de praktijk door de Sociale Verzekeringbank en de Inspecteur der belastingen gehanteerde, van de wettekst afwijkende, bedragen een wettelijke basis te geven…
5 De Belastingdienst pleegt aan het einde van een kalenderjaar of aan het begin daarvan aan alle
inhoudingsplichtigen een zogeheten loonbelastingpakket te verstrekken met informatie over de inhouding van loonbelasting en premie volksverzekering in het nieuwe jaar. Daarin worden tevens de nieuwe premietarieven en het nieuwe maximum premie-inkomen bekend gemaakt. Het pakket voor 2005 geeft als premie-inkomensgrens aan Afl. 49.296.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of voor de berekening van de aanslag AOV/AWW voor het jaar 2005 terecht van een premie-inkomensgrens van Afl. 49.296, en met van Afl. 45.000, is uitgegaan.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van de aanslag AOW/AWW
2005 ten berekening van de aanslag AOV/AWW van Afl. 49.296. Volgens hem is een verhoging van de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht niet toegestaan en moet worden uitgegaan van een premie-inkomen van Afl. 45.000. Weliswaar zijn inhoudingsplichtigen jaarlijks in de toelichting op de loonbelastingpakketten gewezen op wijzigingen van de premie-inkomensgrenzen, maar daarin stonden in een paar jaren foutieve inkomensgrenzen genoemd.
4.2
De Inspecteur meent dat terecht is uitgegaan van een premie-inkomen van Afl. 49.296. Het
verlenen van terugwerkende kracht aan een Landsbesluit is toegestaan, zolang de gerechtvaardigde belangen van de premieplichtigen worden gerespecteerd. Hiervan is in het onderhavige geval sprake. Bovendien waren de premie-inkomensgrenzen bekend gemaakt door de Belastingdienst aan inhoudingsplichtigen door middel van de jaarlijkse verstrekking van loonbelastingpakketten en werden die grenzen bij inhouding feitelijk door hen toegepast.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
De aanslag AOV/AWW over het jaar 2005 is opgelegd op 31 mei 2010 naar een maximum
premie-inkomen van Afl. 49.296. Dat maximum premie-inkomen is vastgesteld bij Landsbesluit van 24 november 2005 en formeel bekend gemaakt op 2 december 2005. De heffing van de premie AOV/AWW bij wege van aanslag heeft dan ook een juridische grondslag, nu de regelgeving ten tijde van de aanslagregeling voorzag in dat maximum premie-inkomen. Het heffen van premie over dat bedrag aan premie-inkomen in plaats van over ten hoogste Afl. 45.000 was echter nog niet toegestaan op het moment waarop de regelgeving betreffende de verhoging van de premiegrens tot Afl. 49.296 niet in werking was getreden. Die situatie heeft zich voorgedaan voor 2 december 2005. Toen gingen inhoudingsplichtigen bij hun maandelijkse inhouding van premie uit van het maximum premie-inkomen van Afl. 49.296 per jaar, zoals was voorgeschreven in de toelichting op het loonbelastingpakket, terwijl het ingevolge de Landsverordening van 31 oktober 1994 geldende maximum premie-inkomen Afl. 45.000 bedroeg. Bij het opleggen van premie-aanslagen over 2005 zijn die inhoudingen verrekend, dus ook voor zover maandelijks meer is ingehouden dan een twaalfde deel van het toen geldende maximum premie-inkomen van Afl. 45.000. Bij de aanslagregeling is terecht rekening gehouden met het inmiddels genomen en bekend gemaakte Landsbesluit van 24 november 2005 en met het ingevolge dat besluit geldende maximum premie-inkomen, zodat geen teruggaaf van rechtens te veel ingehouden premie meer volgde.
5.2
Het Landsbesluit van 24 november 2005, dat op 2 december is bekend gemaakt, heeft wat het jaar 2005 betreft materieel terugwerkende kracht gekregen gedurende ruim 11 maanden. De vraag is aan de orde gesteld of de toekenning naar nationaal recht van materieel terugwerkende kracht verenigbaar is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. De Raad stelt voorop dat terugwerkende kracht van sociale verzekeringswetgeving ten nadele van premieplichtigen op zichzelf geen inbreuk vormt op artikel 1 van het Eerste Protocol. Van een inbreuk op deze bepaling is eerst sprake indien de regelgeving die in terugwerkende kracht voorziet, geen 'fair balance' teweegbrengt tussen de betrokken belangen, waaronder het belang van de premieplichtige dat diens gerechtvaardigde verwachtingen worden gerespecteerd. Deze balans ontbreekt indien de desbetreffende maatregel in de omstandigheden van het concrete geval voor de premieplichtige leidt tot een individuele en buitensporige last ('individual and excessive burden). Daartoe dient te worden beoordeeld wat de gevolgen zijn van die terugwerkende kracht op de positie van de betreffende premieplichtige. Bij de beoordeling of sprake is van een 'fair balance' speelt verder een rol om welke redenen de premiewijziging met terugwerkende kracht is ingevoerd (vgl. EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2). Ook dient te worden bedacht dat het EVRM de betrokken regelgever een `wide margin of appreciation' laat bij de beoordeling of een belastingmaatregel redelijk is en evenredig aan het nagestreefde (politieke) doel.
5.3.1
Ten aanzien van de verwachtingen die belanghebbende mocht hebben in het onderhavige geval, is de Raad van oordeel dat op het moment waarop de inhoudingen van premies AOV/AWW plaatsvonden (in de loop van 2005) voor hem kenbaar was dat de SVB en Belastingdienst een premieverhoging wensten door te voeren door jaarlijkse aanpassing van de premie-inkomens-grenzen. De inhoud van die voorgenomen premiewijzigingen werd door de onder 2.5 genoemde berichtgeving aan inhoudingsplichtigen voldoende duidelijk weergegeven en is belanghebbende gebleken uit de maandelijkse inhoudingen door zijn werkgever, die immers meer bedroegen dan een twaalfde deel van Afl. 45.000. De verhoging van de premie-inkomensgrens was dan ook op het moment waarop inhoudingen plaatsvonden in voldoende mate te voorzien door belanghebbende.
5.3.2
De reden waarom de onderhavige wijziging van de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht is ingevoerd, is daarin gelegen dat de regelgever een juridische fout heeft gemaakt. Hij ging er kennelijk abusievelijk vanuit dat het maximum premie-inkomen jaarlijks kon worden verhoogd zonder het nemen van Landsbesluiten. Terecht heeft de regelgever zijn fout hersteld door het Landsbesluit van 24 november 2005. Het terugdraaien van de gehanteerde premie-inkomens-grenzen naar Afl. 45.000 zou grote budgettaire gevolgen voor de SVB hebben gehad nu immers ook de pensioenuitkeringen waren verhoogd. Hierbij is mede in aanmerking te nemen dat de wetgever met hetgeen is bepaald in het vierde lid van artikel 26 van de Landsverordening AOV en van artikel 29 van de Landsverordening AWW kennelijk heeft bedoeld om een zekere, evenwichtige koppeling aan te brengen tussen het uit te keren pensioenbedrag en het maximum premie-inkomen. Voorts dient in de beschouwing te worden betrokken dat de gewraakte materiele terugwerkende kracht een gelijke behandeling bewerkstelligt van premieplichtigen bij wie de premieheffing (uitsluitend) bij wege van aanslag na ommekomst van het belastingjaar
geschiedt, en premieplichtigen zoals belanghebbende, bij wie (mede) gedurende het belastingjaar premie is ingehouden. Onder deze omstandigheden kan de keuze van de regelgever om de onderhavige verhoging van de premie-inkomensgrens met terugwerkende kracht in te voeren, niet onredelijk worden geacht.
5.3.3
De gevolgen van de terugwerkende kracht zijn voor belanghebbende beperkt tot een klein bedrag aan extra inhouding op zijn maandelijkse loon in 2005, welk bedrag hij hoe dan ook rechtens verschuldigd zou worden bij wege van aanslag. Zijn nadeel is dan ook beperkt tot het vroegtijdig betalen van een relatief klein bedrag aan premie (Afl. 580). Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat aldus aan belanghebbende een buitensporige last is opgelegd.
5.3.4
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de terugwerkende kracht van de onderhavige premiewijziging in het geval van belanghebbende geen inbreuk vormt op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM.
5.4
Tot slot is de vraag aan de orde gesteld of de invoering van de verhoging van de premie-inkomensgrens gedurende het lopende verzekeringsjaar niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad stelt voorop dat het Landsbesluit van 24 november 2005 als algemeen verbindend voorschrift (een wet in materiele zin) kan worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel. Bij het rechtszekerheidsbeginsel gaat het om eerbiediging van gerechtvaardigde verwachtingen. Het Landsbesluit van 24 november 2005 is een formalisering van de tariefsverhoging, die feitelijk al werd toegepast door de inhoudingsplichtigen, de SVB en de Belastingdienst. Daardoor kan, mede gelet op hetgeen hiervoor in 5.3.2 is overwogen, met worden gezegd dat belanghebbende niet op een dergelijke formalisering bedacht behoefde te zijn. Anderzijds behoefde de SVB er met op bedacht te zijn dat premieplichtigen een dergelijke formele wijziging met hadden verwacht. De bedoeling om het maximum premie-inkomen jaarlijks aan te passen was ook op behoorlijke wijze algemeen bekend gemaakt door de Belastingdienst. Door het Landsbesluit van 24 november 2005 zijn dan ook naar het oordeel van de Raad geen gerechtvaardigde verwachtingen van belanghebbende geschonden.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond
Aldus gedaan in raadkamer op door mrs. M.T. Boerlage, C.W.M. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris P. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2011.