ECLI:NL:ORBBACM:2011:1

Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
2009/0219
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Separate heffing van echtgenoten en persoonlijke lasten in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, staat de vraag centraal of persoonlijke lasten terecht bij de belanghebbende in aanmerking zijn genomen. De belanghebbende, gehuwd met de heer [B], had bezwaar aangetekend tegen een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2006, die was opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De voorlopige aanslag was aanvankelijk vastgesteld op Afl. 73.852, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar Afl. 60.973. De belanghebbende stelde dat de persoonlijke lasten niet correct waren toegerekend en dat zij recht had op een zelfstandige verliesverrekening.

De Raad heeft vastgesteld dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslagen abusievelijk de gegevens van de echtgenoten had verwisseld, maar dit was hersteld bij de tweede voorlopige aanslag. De Raad oordeelde dat de wetgeving, met name artikel 20 van de Landsverordening inkomstenbelasting (LIB), bepaalt dat de zuivere inkomens van beide echtgenoten in aanmerking worden genomen bij de echtgenoot met het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen. Dit betekent dat elke echtgenoot slechts zelfstandig in de heffing wordt betrokken voor de zuivere opbrengsten uit bestaande en vroegere dienstbetrekking.

De Raad concludeerde dat de persoonlijke lasten en buitengewone lasten niet aan de afzonderlijke inkomens van de echtgenoten kunnen worden toegerekend. De belanghebbende had in haar beroep een hogere aanslag bepleit dan na de uitspraak op het bezwaarschrift, waardoor zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar bezwaar tegen de voorlopige aanslag. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de Inspecteur de wettelijke regelingen op dezelfde wijze toepaste voor alle belastingplichtigen. De beslissing van de Raad was dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 27 juli 2011, nr. 2009/0219.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN zitting houdende in Aruba,
inzake:
[ X ], te Aruba, belanghebbende,
tegen
de Inspecteur der Belastingen

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is op 9 mei 2008 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2006 naar een belastbaar inkomen van Afl 73.852.
1.2
Belanghebbende is op 12 mei 2008 tijdig in bezwaar gekomen tegen de
aanslag. Bij uitspraak van 23 juli 2009 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot op Afl. 60.973 en een te verrekenen bedrag aan loonbelasting van Afl. 14.501.
1.3
Belanghebbende is op 22 september tijdig tegen deze uitspraak in beroep
gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft op 1 november 2010 een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 4 november 2010 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende en haar echtgenoot en namens de Inspecteur mevrouw [ A ].
1.6
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

2.De tussen partijen vaststaande Feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Belanghebbende is getrouwd met de heer [ B ].
2.2
Bij bet opleggen van een voorlopige aanslag aan belanghebbende en aan haar echtgenoot heeft de Inspecteur abusievelijk de gegevens verwisseld. Bij het opleggen van de tweede voorlopige aanslag heeft de Inspecteur die verwisseling hersteld.
2.3
Het onzuiver inkomen van belanghebbende bedroeg in 2006 Afl. 82.839 en het onzuiver inkomen van de echtgenoot van belanghebbende bedroeg Afl. 73.852.
2.4
Volgens de aangifte van belanghebbende had zij recht op een teruggaaf van Afl. 3.626. De uitspraak op bezwaar leidde tot een teruggaaf van Afl. 4.872. De echtgenoot van belanghebbende had volgens zijn aangifte recht op een teruggaaf van Afl. 490, de Inspecteur heeft een aanslag opgelegd met een te betalen bedrag van Afl 1.728.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of persoonlijke lasten terecht bij belanghebbende in aanmerking zijn genomen.

4.De standpunten van partijen

4.1
Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend.
4.2
De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend.
4.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 3 van de Landsverordening inkomstenbelasting (hierna: LIB) luidt voor het onderhavige jaar voor zover van belang als volgt:
1. De binnen Aruba wonende personen zijn belastingplichtig naar hun belastbaar inkomen.
2. Onder belastbaar inkomen wordt verstaan het zuiver inkomen, verminderd met de kinderaftrek, de ouderenaftrek en de te verrekenen verliezen.
3. Onder zuiver inkomen wordt verstaan het onzuiver inkomen, verminderd
met
a. de persoonlijke Lasten;
b. de buitengewone lasten.
4. Onder onzuiver inkomen wordt verstaan al hetgeen in geld of
geldswaarde wordt genoten als zuivere opbrengst van:
a. onroerende goederen;
b. roerend kapitaal;
c. onderneming en arbeid;
d. rechten op periodieke uitkeringen.
Artikel 15 van de LIB luidt voor her onderhavige jaar voor zover van belang als volgt:
Wanneer in enig belastingjaar bij toepassing van de regelen omtrent de vaststelling van het onzuiver inkomen een verlies wordt berekend, zal dit in mindering komen bij de vaststelling van het onzuiver inkomen over de volgende vijf belastingjaren, te beginnen bij de eerste van die jaren.
Artikel 16 van de LIB luidt voor het onderhavige jaar voor zover van belang als volgt:
1. Persoonlijke lasten zijn:
a. ….
b. ….
c. De niet als kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst en op de opbrengst rustende lasten aan te merken renten van schulden en kosten van geldleningen, andere dan in onderdeel g genoemde, tot een bedrag van vijfduizend florin;
d. Premies ingevolge de Landsverordening algemene
ziektekostenverzekering, de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering en de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering, uitgezonderd de premie, dat door de werkgever ter compensering van de door de werknemer verschuldigde premie als toeslag op het loon wordt betaald;
e. Premies van levensverzekering, lijfrente of pensioenverzekering, m.u.v. de premies bedoeld in onderdeel d;
f. …
g. Rente van schulden en kosten van geldleningen, die betrekking hebben op onroerend goed in de vorm van een woning, die de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient.
2. Voor de premies, bedoeld in onderdeel e van het eerste lid, kan niet meet dan vijf ten honderd van het onzuiver inkomen en niet meer dan Afl. 1.000 worden afgetrokken.
3. …..
4. Met betrekking tot gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtigen wordt onder onzuiver inkomen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, en het tweede lid, verstaan de som van de onzuivere inkomens van beide echtgenoten.
Artikel 16a van de LIB luidt voor het onderhavige jaar voor zover hier van belang als volgt:
1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven:
a. ….
b. ….
c. …
2. ………..
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde uitgaven worden in aanmerking genomen voor zover zij gezamenlijk meer bedragen dan vijf ten honderd van het onzuiver inkomen, nadat dit is verminderd met de persoonlijke lasten. Voor ....enz..
4. Met betrekking tot gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtigen wordt onder onzuiver inkomen als bedoeld in het derde lid, verstaan de som van de onzuivere inkomens van beide echtgenoten.
Artikel 20 van de LIB luidt voor het onderhavige jaar voor zover hier van belang als volgt:
1. In afwijking van artikel 3 worden ten aanzien van gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtigen de zuivere inkomens van beide echtgenoten in aanmerking genomen bij de echtgenoot met het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen. Kinderaftrek...enz...
2. Ingeval de echtgenoten, bedoeld in het eerste lid, geen persoonlijk arbeidsinkomen hebben genoten, dan wel hun persoonlijk arbeidsinkomen even hoog is, wordt her zuivere inkomen van beiden in aanmerking genomen bij de man.
3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder persoonlijk arbeidsinkomen verstaan de zuivere opbrengst uit onderneming en arbeid.
4. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing voor de zuivere opbrengsten uit bestaande en vroegere dienstbetrekking. Voor die opbrengst wordt elke echtgenoot afzonderlijk in de heffing betrokken.
5. Op gezamenlijk verzoek van beide echtgenoten kan het vierde lid buiten toepassing blijven. Dit verzoek dient schriftelijk te worden gedaan en als bijlage bij de aangifte worden gevoegd.
6. De rentevrijstelling, bedoeld in artikel 8, onderdeel p, bedraagt bij gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtigen maximaal Afl. 5.000,- en zal in aanmerking genomen worden bij degene met bet hoogste persoonlijke arbeidsinkomen.
7. …….
5.2
Ten aanzien van het geschil merkt de Raad allereerst op dat belanghebbende in haar beroep een hogere aanslag dan na de uitspraak op het bezwaarschrift bepleit. Daarom dient zij, wegens het ontbreken van procesbelang, in het door haar tegen de aan haar opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2006 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard. De voorliggende vraag dient te worden beantwoord in een procedure die gericht is tegen de voorlopige aanslag van haar echtgenoot. De grief die belanghebbende formuleert leidt immers bij die aanslag tot een vermindering, indien de grief gegrond is.
5.3
Uit proces-economische redenen zal de Raad ten overvloede evenwel zijn oordeel geven over de vraag of de persoonlijke lasten terecht bij belanghebbende in aanmerking zijn genomen.
Belanghebbende is van oordeel dat gehuwde partners op grond van het gelijkheidsbeginsel recht hebben op aftrek van hun eigen persoonlijke lasten en hun eigen buitengewone lasten en voorts recht hebben op een zelfstandige verliesverrekening. Subsidiair verdedigt belanghebbende haar standpunt met een verwijzing naar de tekst van de oude artikelen 15, 15a en 20 LIB.
De Raad is van oordeel dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel: in alle gevallen past de Inspecteur de wettelijke regelingen op dezelfde wijze toe, waarbij de zuivere inkomens van de echtgenoten worden samengevoegd; alle gevallen die rechtens gelijk zijn worden dus gelijk behandeld.
Ten aanzien van de interpretatie van artikel 20, lid 1 van de LIB oordeelt de Raad, uitgaande van de parlementaire behandeling bij de invoering van de zogenaamde separate heffing, als volgt. Met de invoering van het huidige artikel 20 LIB is bepaald dat artikel 3 van de LIB buiten toepassing blijft voor de echtgeno(ot)e met het hoogste persoonlijk arbeidsinkomen; elke echtgenoot wordt slechts zelfstandig in de heffing betrokken voor de zuivere opbrengsten uit bestaande en vroegere dienstbetrekking (de separate heffing). Gelet op deze formulering is het, mede gelet op de wetsystematiek, onjuist om bij de separate heffing ook de persoonlijke lasten en de
buitengewone lasten aan de afzonderlijke zuivere inkomens van de echtgenoten toe te rekenen. Het standpunt van de Inspecteur in deze is juist.
5.4
Uit het hiervoor onder 5.2 overwogene volgt dat het beroep niet- ontvankelijk is.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Alsdan gedaan in raadkamer door mrs. MT. Boerlage, Th. Groeneveld en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretaris J. Christina-Concincion en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.