ECLI:NL:ORBANAA:2012:BX4898

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
29 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2011/50107
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagbesluit van ambtenaar wegens ongeschiktheid en geweldsincident

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een ontslagbesluit van de regering van Curaçao. Appellant, een ambtenaar van politie, is ontslagen op basis van ongeschiktheid voor zijn functie, na herhaaldelijke waarschuwingen over zijn gedrag, waaronder het gebruik van onzedelijke taal, te laat komen en ongeoorloofde afwezigheid. Het ontslag werd definitief na een incident waarbij appellant een collega enkele vuistslagen toediende, wat leidde tot kneuzingen en medische behandeling voor de collega. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de regering op goede gronden heeft besloten tot ontslag. De Raad oordeelt dat appellant niet over de vereiste eigenschappen en mentaliteit beschikt om zijn functie adequaat uit te oefenen. De evaluaties die aan het ontslag ten grondslag lagen, zijn als zorgvuldig en objectief beoordeeld. Appellant had de kans om zijn functioneren te verbeteren, maar heeft hierin niet voldaan. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak: 29 juni 2012
Zaaknr: RvBAz 2011/50107
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
in de zaak tussen:
[appellant]
oorspronkelijk klager,
thans appellant,
gemachtigde mr. W.E. Fortin,
en:
DE REGERING VAN CURAÇAO,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S. Klarenbeek.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij Landsbesluit van 13 oktober 2008, no. 11, heeft geïntimeerde appellant met toepassing van artikel 102, eerste lid, aanhef en sub i juncto artikel 114, eerste lid en artikel 119, eerste lid, aanhef en sub e, van het Rechtspositiebesluit, eervol ontslag uit de Landsdienst verleend per 1 november 2008.
1.2 Het daartegen ingediende bezwaarschrift is door het Gerecht in eerste aanleg (hierna: het Gerecht) bij uitspraak van 11 maart 2011, GAZ 2008/143 ongegrond verklaard.
1.3 Op 17 maart 2011 heeft appellant hoger beroep ingesteld. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.4 De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (hierna: de Raad) heeft het beroep behandeld ter zitting van 4 mei 2012. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Voorts is verschenen de moeder van appellant. Geïntimeerde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P. Dingemanse. Voorts zijn verschenen mevrouw [...] en de heer [...].
1.5 Uitspraak is nader bepaald op heden.
2. Wet- en regelgeving
2.1 Artikel 102, aanhef en sub i, van het Rechtspositiebesluit bepaalt dat de disciplinaire straf die de ambtenaar van politie kan worden opgelegd is: ontslag.
2.2 Artikel 114, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit bepaalt dat aan de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 5, leden 3 en 6, lid 1, onder b, c, d en e, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken.
2.3 Artikel 119, eerste lid, aanhef en sub e, van het Rechtspositiebesluit bepaalt dat buiten de gevallen bij dit besluit of bij of krachtens enige landsverordening, anders dan de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, de ambtenaar van politie alleen kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
3. Motivering.
3.1 Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
3.2 Bij brief van 22 februari 2008 heeft geïntimeerde appellant in kennis gesteld van het voornemen om hem met toepassing van artikel 102, eerste lid, aanhef, sub 1, van het Rechtspositiebesluit de disciplinaire straf van ontslag op te leggen vanwege het feit dat appellant op 21 maart 2007 een collega in het bijzijn van andere collega’s en gedetineerden enkele vuistslagen heeft toegediend, waardoor deze collega kneuzingen aan zijn rechterslaap en kaak heeft opgelopen en zich onder doktersbehandeling heeft moeten stellen.
3.3 Appellant is bij Landsbesluit van 13 oktober 2008 ontslag wegens ongeschiktheid verleend. Aan dit besluit heeft geïntimeerde voormeld incident ten grondslag gelegd en de inhoud van de evaluatierapporten van 3 oktober 2006 (betreffende de periode van 20 november 2005 tot 1 september 2006), van 1 augustus 2007 (betreffende de periode van 1 september 2006 tot en met 1 juni 2007) en van 17 september 2008, welke samengevat zijn weergegeven in het ontslagbesluit. Volgens geïntimeerde is het functioneren van appellant, alhoewel hij is geslaagd voor de Basis Politie Opleiding en hij tot drie maal toe in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren, beneden peil gebleven. Geïntimeerde acht appellant ongeschikt en onbekwaam voor het uitoefenen van de functie van ambtenaar van politie.
3.4 De Raad is op grond van de gedingstukken van oordeel dat de in het ontslagbesluit genoemde incident en appellants rol daarin voldoende vast staat. Van deze gedingstukken maakt deel uit een eigen verklaring van appellant inhoudende dat hij zijn collega een stoot met de rechterhand ter hoogte van zijn gezicht heeft gegeven. Dat appellant weer op goede voet staat met zijn collega, wat daar ook verder van zij, doet aan het vorenstaande niet af.
3.5 Appellant heeft als grief dat de evaluatieformulieren ten onrechte aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd. Deze formulieren zijn door hem pas ontvangen na verlening van het ontslag. Hij is wel geschikt om zijn functie uit te oefenen, want hij is geslaagd voor zijn examen en per 1 januari 2008 benoemd in een tijdelijke aanstelling. Appellant meent voorts dat hij wel degelijk vorderingen maakte en dat hem daarom ook na zijn opleiding een contract is gegeven. De heer Rojer, betrokken bij de evaluatie heeft geen objectieve beoordelingen gegeven en was er op uit om appellant te ontslaan.
3.6 De Raad kan de opvatting van appellant niet onderschrijven.
3.7 Appellant is blijkens de evaluatieformulieren en hetgeen dienaangaande ter zitting is verklaard verschillende keren gewezen op het gebruik van onzedelijke taal, vloeken, laat komen en zijn ongeoorloofde afwezigheid. Bij de evaluatie van appellant waren aanwezig de heren [hoofdagent], hoofdagent en evaluator en [bureauchef], de bureauchef en direct leidinggevende van appellant. Bij de laatste twee evaluaties was voorts aanwezig mr. [hoofdafdelingschef] als de hoofdafdelingschef, de waarnemend C.A.D.
3.8 De evaluaties van appellant hebben steeds plaatsgevonden ten overstaan van een hoofdagent/evaluator en de direct leidinggevende van appellant. Van de evaluaties zijn schriftelijk verslagen gemaakt, waarbij appellant in de gelegenheid is gesteld zijn visie daarop -schriftelijk- te geven. Appellant heeft daar gebruik van gemaakt. Appellant is voorts in de gelegenheid gesteld om desgewenst een afschrift van de formulieren te ontvangen. De Raad is niet gebleken dat de evaluaties van appellant onzorgvuldig zijn geweest en heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de weergave daarvan zoals neergelegd in de overgelegde evaluatieformulieren.
3.9 Gegeven het voorgaande is de Raad van oordeel dat appellant niet beschikt over de voor zijn functie vereiste eigenschappen, mentaliteit en instelling. Geïntimeerdes conclusie dat appellant ongeschikt, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, is voor zijn functie berust dan ook op goede gronden. Derhalve was geïntimeerde bevoegd appellant te ontslaan.
3.10 De Raad ziet geen gronden te oordelen dat geïntimeerde zijn ontslagbevoegdheid niet in redelijkheid heeft kunnen gebruiken of bij het gebruik van die bevoegdheid anderszins in strijd met het recht heeft gehandeld. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant de kans heeft gekregen door middel van een tijdelijk contract om zijn houding te verbeteren, maar hierin niet is geslaagd, zodat geïntimeerde niet langer het vertrouwen heeft dat appellant de functie van politieambtenaar op adequate wijze zal kunnen vervullen.
3.11 De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
4. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gegeven door mr. M.T. Boerlage, voorzitter, A.R. Ramirez en mr. S. Verheijen, leden, en door de voorzitter bekend gemaakt op 29 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.