ECLI:NL:ORBANAA:2012:BX4893

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
29 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2011/47270
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens drugsgebruik en disfunctioneren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die is ontslagen vanwege drugsgebruik, ongeoorloofd arbeidsverzuim, plichtsverzuim en disfunctioneren. De appellant, die sinds 1 april 1994 in dienst was bij de overheid van Curaçao, heeft gedurende zijn dienstverband meerdere keren te maken gehad met verslavingsproblematiek. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken oordeelt dat de regering van Curaçao zorgvuldig heeft gehandeld door appellant de kans te geven om zijn verslaving aan te pakken. Appellant is meerdere keren in een rehabilitatiecentrum opgenomen, maar ondanks deze hulp heeft hij herhaaldelijk terugvallen gehad in zijn drugsgebruik. De Raad bevestigt dat de appellant op de hoogte was van de gevolgen van een vierde terugval, namelijk het in gang zetten van zijn ontslag. De Raad concludeert dat de appellant niet over de vereiste eigenschappen beschikt om zijn functie als controle/opsporingsambtenaar adequaat te vervullen. De uitspraak van het Gerecht, die het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat de regering in redelijkheid tot ontslag heeft kunnen besluiten, gezien de herhaalde terugvallen van de appellant en het gebrek aan vertrouwen in zijn functioneren.

Uitspraak

Uitspraak: 29 juni 2012
Zaaknr: RvBAz 2011/47270
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
in de zaak tussen:
[appellant]
oorspronkelijk klager,
thans appellant,
en:
DE REGERING VAN CURAÇAO
oorspronkelijk verweerder,
thans geintimeerde,
gemachtigde: mr. M. Getrouw
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij besluit van 13 maart 2008 is appellant met toepassing van artikel 98, eerste lid, onder f, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht 1964 (hierna: Lma) met ingang van 1 mei 2008 wegens ongeschiktheid voor de functie van controle/opsporingsambtenaar bij SKS ontslagen.
1.2 Tegen deze beschikking heeft appellant bij het Gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het Gerecht) een bezwaarschrift op de voet van artikel 35 van de Regeling ambtenarenrechtspraak 1951 (hierna: de Rar) ingediend.
1.3 Dit bezwaarschrift is door het Gerecht ongegrond verklaard bij uitspraak van 18 januari 2011, zaaknr. GAZ 2010/106.
1.4 Tegen deze uitspraak is door appellant tijdig hoger beroep ingesteld. Geintimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
1.5 De behandeling van het beroep door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (hierna: de Raad) is aangevangen op 7 februari 2012. De behandeling is voortgezet op 24 april 2012, waarna het onderzoek is gesloten. Verschenen zijn ter zitting appellant in persoon en namens verweerder de gemachtigde voornoemd en de heer M. Sambo, hoofd SKS, de heer R. Walle, staffunctionaris, en de heer R. Schotborg, chef Personeelszaken.
1.6 De uitspraak is nader bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1 Appellant is in dienst getreden van het eilandgebied Curaçao op 1 april 1994. Met ingang van 18 april 1994 nam appellant deel aan de basisopleiding tot controle/opsporingsambtenaar.
2.2 Verweerder heeft appellant ontslagen vanwege drugsgebruik, het zich schuldig maken aan veelvuldig ongeoorloofd arbeidsverzuim, plichtsverzuim en disfunctioneren.
2.3 In de bestreden uitspraak stelt het Gerecht vast dat appellant gedurende drie perioden van enige weken in 2006 en 2007 intensief cocaïne heeft gebruikt. Het Gerecht is van oordeel dat appellant genoegzaam de mogelijkheid is geboden door verweerder om met professionele hulp af te komen van het gebruik van drugs, maar dat hij in oktober 2007 weer een terugval in drugsgebruik heeft gehad. Het Gerecht acht derhalve voldoende onderbouwd dat appellant niet over alle persoonlijke eigenschappen beschikt die vereist zijn voor de functie van controle/opsporingsambtenaar bij SKS. Het Gerecht is van oordeel dat geïntimeerde in redelijkheid bij afweging van alle betrokken belangen tot het ontslag van appellant op de voet van artikel 98, eerste lid, onder f, van de Lma heeft kunnen komen en verklaart het bezwaar ongegrond.
2.4 Appellant brengt daartegen het volgende naar voren.
Bij zijn indiensttreding op 1 april 1994 heeft appellant een psychologische test ondergaan. In 1996 heeft appellant een verplichte opleiding moeten volgen om in dienst te kunnen blijven. Appellant stelt dat zijn nachtmerrie in 1998 is begonnen toen de beloofde opleiding van 14 maanden in werkelijkheid 24 maanden duurde, hetgeen in zijn nadeel heeft gewerkt. Zijn verzoeken om rechttrekking van zijn salaris met het oog op de op 1 januari 1998 ingevoerde nieuwe salarisregeling heeft geen gevolg gekregen. Appellant heeft, ondanks zijn verzoek daartoe, nimmer de kans gekregen om aan nieuwe cursussen deel te nemen. Op 12 september 2004 heeft zich een voorval voorgedaan, hetgeen voor hem ten onrechte nadelig is uitgepakt. Van dit voorval is niets op papier gezet. Naar aanleiding hiervan is hij aan een nieuwe psychologische test onderworpen om zijn verdere geschiktheid te bepalen voor het dragen van een vuurwapen. Het advies van de psycholoog is echter niet opgevolgd. Hoewel andere collega’s ergere voorvallen hebben gehad met hun dienstwapen hoefde zij nooit een nieuwe psychologische test te ondergaan. Al deze gebeurtenissen hebben er toe geleid dat appellant depressief werd met het gebruik van alcohol, drugs en zelfs een zelfmoordpoging. De dienst heeft hem geestelijk mishandeld. Appellant wijst er op dat verslaving een ziekte is, en dat ontslag wegens chronische ziekte niet op zijn plaats is.
2.5 Geïntimeerde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.6 De Raad overweegt als volgt.
2.6.1 Niet in geschil is dat appellant in zijn functie van controle/opsporingsambtenaar verschillende perioden van drugsverslaving heeft doorgemaakt. Op 5 juni 1995 is appellant opgenomen in het rehabilitatiecentrum “New Start” na een hulpverleningscontract met ARBO Consult te hebben gesloten. Appellant heeft vier maanden in het rehabilitatiecentrum doorgebracht. In januari 2006 heeft appellant opnieuw een terugval gehad. Hem is een tweede kans gegeven door ARBO Consult waarbij appellant voor de duur van 4 weken in de Taamskliniek is opgenomen voor een detoxbehandeling. Deze behandeling heeft geduurd van 25 januari 2006 tot 8 maart 2006 waarna poliklinische nazorg heeft plaatsgevonden. In januari 2007 heeft appellant opnieuw een terugval gehad. ARBO Consult heeft geen medewerking meer verleend aan een nieuwe opname. Appellant is evenwel in het rehabilitatiecentrum “Speransa” opgenomen voor vier maanden van 16 januari 2007 tot 16 april 2007 vanwege de medewerking van SKS door appellant de mogelijkheid te bieden een verzoek aan het Bestuurscollege (de rechtsvoorganger van geïntimeerde) te richten om hem buitengewone vrijstelling van dienst te verlenen met behoud van inkomen en zo het verblijf van appellant in het rehabilitatiecentrum te garanderen. Appellant is door SKS bij schrijven van 7 mei 2007 geïnformeerd dat bij een vierde terugval het Bestuurscollege zal worden verzocht om het ontslag van appellant wegens ongeschiktheid voor de functie van controle/opsporingsambtenaar.
2.6.2 Ondanks deze waarschuwing heeft appellant een vierde terugval gekregen en is hij opnieuw drugs gaan gebruiken.
2.6.3 De Raad is van oordeel dat geïntimeerde zorgvuldig heeft gehandeld door appellant te doen begeleiden bij zijn verslavingsproblematiek en door appellant meerdere keren in de gelegenheid te stellen om door middel van een opname in een kliniek van zijn verslaving af te komen. Bij de laatste opname is appellant bovendien gewaarschuwd dat een vierde terugval zal leiden tot het in gang zetten van zijn ontslag.
2.6.4 Appellant verwijt geïntimeerde dat de laatste opname slechts drie maanden heeft geduurd terwijl deze vier maanden had behoren te duren. Mede daarom heeft hij een terugval gehad. Appellant heeft voorts -kort gezegd- ter zitting betoogd dat hij niet altijd eerlijk is behandeld en als gevolg van het incident in 2004 op een buitenpost is geplaatst en eigenlijk zijn werk niet meer mocht doen. Mede als gevolg daarvan is hij gestresst geraakt.
2.6.5 De Raad wijst er op dat het gebruiken van drugs een eigen verantwoordelijkheid is van appellant. Dat appellant tijdens zijn functioneren als controle/opsporingsambtenaar soms tegenvallers te verwerken kreeg door een langere opleidingsduur, het uitblijven van een salarisverhoging, het niet kunnen volgen van een cursus, of collega’s die in de ogen van appellant anders worden behandeld, betreffen zaken, wat daar verder ook van zij, waar appellant mee behoort te kunnen omgaan. Een controle/ opsporingsambtenaar dient over een zodanige persoonlijkheid te beschikken dat hij weet om te gaan met ingrijpende en minder ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven zonder dat hij daarbij naar drugs grijpt. De functie van controle/opsporingsambtenaar waarbij de ambtenaar in beginsel wapendragend is, verhoudt zich niet met drugsgebruik. Dat appellant zich niet als verslaafde ziet omdat hij in een periode van bijna tien jaar vier keer een terugval heeft gehad en niet bij voortduring, althans voor langere periodes verslaafd is geweest geeft de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel en doet de Raad concluderen dat appellant geen blijk geeft van inzicht in zijn situatie en zijn eigen verantwoordelijkheid daarin.
2.6.6 Gegeven het vorengaande is de Raad van oordeel dat appellant, gelet op de in 2.6.1 vermelde gedragingen, niet over de voor zijn functie vereiste eigenschappen, mentaliteit en instelling beschikt. Geïntimeerdes conclusie dat appellant ongeschikt, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, is voor zijn functie berust dan ook op goede gronden. Derhalve was geïntimeerde bevoegd om appellant te ontslaan.
2.6.7 De Raad ziet geen gronden te oordelen dat geintimeerde zijn ontslagbevoegdheid op de voet van artikel 98, eerste lid, sub f, van de Lma (oud) niet in redelijkheid heeft kunnen gebruiken of bij het gebruik van die bevoegdheid anderszins in strijd met het recht heeft gehandeld. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant bij herhaling een terugval heeft gehad, waardoor er geen vertrouwen meer is dat hij de functie van controleambtenaar/opsporingsambtenaar op adequate wijze zal kunnen vervullen.
2.8 Gelet op het al het vorenstaande zal de Raad de uitspraak van het Gerecht bevestigen.
3. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gegeven door mrs. M.T. Boerlage, voorzitter, J. Sybesma en S. Verheijen, leden, en door de voorzitter uitgesproken in het openbaar op 29 Juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.