ECLI:NL:ORBAACM:2025:6

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
AUA2023H00189
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politieke ambtsdrager wegens ernstig plichtsverzuim en de beoordeling van gedragingen tijdens ambtsperiode

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een politieke ambtsdrager, hier aangeduid als [appellant]. De appellant was sinds 4 januari 1994 werkzaam als politieambtenaar en werd op 30 oktober 2013 verkozen tot Statenlid. Van 20 november 2017 tot 1 juli 2022 vervulde hij de functie van Gevolmachtigd Minister van Aruba in Den Haag. In deze periode werd hij non-actief als ambtenaar. De gouverneur van Aruba had op basis van een onderzoeksrapport van de Centrale Accountantsdienst (CAD) op 9 januari 2023 het voornemen geuit om [appellant] te ontslaan wegens ernstig plichtsverzuim, waaronder het verrichten van betalingsopdrachten met persoonlijk financieel voordeel en het maken van onterecht hoge kosten. Het Gerecht in Ambtenarenzaken verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en legde hem per 24 oktober 2023 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op. In hoger beroep heeft de Raad de zaak volledig overgedaan en geoordeeld dat ook gedragingen van [appellant] tijdens zijn ambtsperiode als Gevolmachtigd Minister meegenomen kunnen worden in de beoordeling van plichtsverzuim. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij werd vastgesteld dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig was aan het verweten plichtsverzuim. De Raad oordeelde dat de normen van integriteit en betrouwbaarheid door [appellant] zijn overschreden, wat het publieke vertrouwen in de overheid in gevaar heeft gebracht. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd met verbetering van de gronden.

Uitspraak

Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La)

Uitspraakdatum: 19 maart 2025
Zaaknummer: AUA2023H00189

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellant],

appellant (hierna: ([appellant]),
gemachtigde: mr. D. Canwood, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van
23 oktober 2023, zaaknummer AUA202300328 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Appellant]
en

de Gouverneur van Aruba,

geïntimeerde (hierna: de gouverneur),
gemachtigde: mr. R. Henriquez.

Procesverloop

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
De gouverneur heeft een contramemorie en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 27 februari 2025. [Appellant] werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De gouverneur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die werd vergezeld door [X] en [Y] beiden werkzaam bij de Centrale Accountantsdienst (CAD).

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [
[Appellant] was vanaf 4 januari 1994 als politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA), laatstelijk in de rang van brigadier 1e klasse.
1.2.
Op 30 oktober 2013 is [appellant] verkozen tot Statenlid. Vanaf 20 november 2017 was hij werkzaam als Gevolmachtigd Minister van Aruba (GevMin) in Den Haag. In verband daarmee is [appellant] als ambtenaar non-actief voor de duur van de vervulling van zijn ambt. Op 22 mei 2022 heeft [appellant] zijn ontslag als GevMin ingediend met ingang van 1 juli 2022. Met ingang van 1 augustus 2022 is [appellant] weer tewerkgesteld bij KPA en tegelijkertijd ter beschikking gesteld aan het Bureau van de minister van Justitie en Sociale Zaken.
1.3.
Bij brief van 14 oktober 2022 (verantwoordingsbrief) heeft de gouverneur [appellant] in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden over vermoedelijke financiële onregelmatigheden bij het Kabinet van de GevMin (Arubahuis). Daarbij heeft de gouverneur zich gebaseerd op een onderzoeksrapport van 14 januari 2022 van de CAD. [Appellant] wordt verweten herhaaldelijk geen verantwoording te hebben afgelegd over door hem gemaakte kosten, zoals gespecificeerd in de verantwoordingsbrief. Van sommige van deze kosten wordt het zakelijk karakter betwijfeld; het vermoeden bestaat dat deze kosten (gedeeltelijk) privédoeleinden hebben gediend. Daarnaast wordt [appellant] ervan beschuldigd eigenhandig beslissingen te hebben genomen in strijd met de gebruikelijke procedures. Vermoedelijk is sprake van ernstig plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma).
1.4.
Bij brief van 26 oktober 2022 aan de gouverneur heeft [appellant] zich verantwoord.
1.5.
Bij landsbesluit van 9 januari 2023, no. 2, heeft de gouverneur, gebruik makend van zijn bevoegdheid op grond van artikel 95, eerste lid, van de La, [appellant] kennis gegeven van zijn voornemen [appellant] op grond van artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma te ontslaan (kennisgeving). Aan de kennisgeving heeft de gouverneur ten grondslag gelegd dat [appellant] ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd als bedoeld in de Lma. Dit betreft de volgende aan [appellant] verweten gedragingen:
* betalingsopdrachten verrichten met persoonlijk financieel voordeel;
* uitgaven doen zonder zakelijk karakter over de periode als GevMin;
* ontoereikende factuurcontrole houden;
* misbruik maken van geld van het Land voor persoonlijke doeleinden tijdens privéreizen;
* declaratie van kosten die gedeeltelijk privédoeleinden dienen;
* misbruik maken van geld van het Land tijdens dienstreizen;
* dubbele vergoedingen aan zichzelf toekennen;
* zonder toestemming vliegticketkosten van echtgenote uit de landskas betalen;
* voor familieleden VIP-service Schiphol regelen op kosten van het Land;
* buitensporige kosten maken op de standplaats gedurende de periode als GevMin;
* buitensporige kosten maken voor zijn huurwoning gedurende de periode als GevMin;
* onterechte restitutie van premie ziektekostenverzekering aan echtgenote.
1.6. [
[appellant] heeft op 23 januari 2023 tegen de kennisgeving bij het Gerecht bezwaar gemaakt als bedoeld in artikel 95, tweede lid, van de La.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard, vastgesteld dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim dat hem kan worden toegerekend en, met toepassing van artikel 95, derde lid, van de La, bepaald dat aan [appellant] met ingang van 24 oktober 2023 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wordt opgelegd. Daartoe heeft het Gerecht, samengevat, het volgende overwogen. De verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in de periode dat [appellant] politiek ambtsdrager was en non-actief als ambtenaar. Voor zover de verweten handelingen zijn verricht als GevMin, kunnen deze niet worden aangemerkt als plichtsverzuim omdat de Lma geen toepassing vindt op de GevMin. Alleen gedragingen in de periode van non-activiteit als ambtenaar die volledig in de privésfeer zijn te plaatsen en in het geheel niet in verband staan met het uitoefenen van het ambt van GevMin dan wel niet behoren tot diens normale takenpakket, kunnen leiden tot plichtsverzuim. Dat betekent dat alleen de volgende verweten gedragingen overblijven ter beoordeling van plichtsverzuim:
* misbruik van geld van het Land in de periode van 14 december 2020 tot en met 4 januari 2021;
* misbruik van functie door informatievergaring voor persoonlijk voordeel en betaling aan Divi Village;
* declaratie van kosten die gedeeltelijk privédoeleinden dienen;
* onterechte restitutie van premie ziektekostenverzekering aan echtgenote.
Bij deze gedragingen is sprake van toerekenbaar ernstig plichtsverzuim, met uitzondering van de betalingen voor Covid-testen die verband hielden met dienstreizen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar de secundaire arbeidsvoorwaarden van de gevolmachtigde minister in Washington slaagt niet. Van gelijke gevallen is geen sprake, omdat het niet om een politiek ambtsdrager gaat zoals de GevMin. De straf van ontslag is niet onevenredig aan de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim, aldus nog steeds het Gerecht.
3. In hoger beroep heeft [appellant] op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Deze procedure is gebaseerd op de artikelen 95 en 133 van de La. Dat wil zeggen dat het Gerecht het binnen veertien dagen na de kennisgeving door [appellant] ingediende bezwaar heeft behandeld als een regulier bezwaar, met dien verstande dat het Gerecht in de plaats van het bevoegd gezag de beslissing heeft genomen om [appellant] met ingang van 24 oktober 2023 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Vervolgens heeft [appellant] hiertegen (hoger) beroep ingesteld. Ook het hoger beroep behandelt de Raad als een regulier hoger beroep, met dien verstande dat ook de Raad bevoegd is in plaats van het bevoegd gezag de beslissing te nemen, die naar zijn oordeel behoort te worden genomen. Dat betekent dat de Raad deze zaak waarover het Gerecht heeft geoordeeld, volledig over doet en zich daarbij niet beperkt tot de beroepsgronden die [appellant] heeft aangevoerd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor de vaststelling van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.3. [
[Appellant] heeft allereerst aangevoerd dat de gedragingen waarvan het Gerecht heeft geoordeeld dat die niet verband houden met het uitoefenen van het ambt van GevMin, ook vallen onder zijn werkzaamheden als GevMin. Ook deze gedragingen kunnen daarom niet worden gekwalificeerd als plichtsverzuim als bedoeld in de Lma. De Raad onderschrijft het oordeel van het Gerecht en de overwegingen waarop dit oordeel rust. Voor wat betreft de kwalificatie door het Gerecht van deze gedragingen als ernstig plichtsverzuim herhaalt [appellant] in de kern wat hij in bezwaar heeft aangevoerd. Ook op dat punt onderschrijft de Raad het oordeel van het Gerecht en de overwegingen waarop dat oordeel rust. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4. [
[appellant] heeft vervolgens in hoger beroep zijn bezwaargrond herhaald dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van de gevolmachtigd minister in Washington. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat die functie geen politiek ambt betreft. Deze gevolmachtigd minister betreft een diplomatieke functie bij de Koninkrijksambassade in Washington. De beroepsgrond slaagt niet.
4.5. [
[appellant] heeft verder aangevoerd dat de disciplinaire straf van ontslag onevenredig is in verhouding tot de verweten gedragingen die niet in de weg staan aan zijn functioneren als politieagent. De Raad overweegt in dat verband als volgt.
4.6.
De Raad stelt allereerst vast dat [appellant] ten tijde van de kennisgeving van het voornemen hem te ontslaan, al in activiteit was hersteld als ambtenaar. [appellant] had immers op 22 mei 2022 zijn ontslag ingediend als GevMin en was vanaf 1 augustus 2022 als ambtenaar actief bij KPA en ter beschikking gesteld aan het Bureau van de minister van Justitie en Sociale Zaken. De rechtmatigheid van het voornemen tot ontslag dient dan ook te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Lma.
4.7.
Anders dan het Gerecht en in lijn met de uitspraak van de Raad van 5 januari 2022 (ECLI:NL:ORBAACM:2022:10), is de Raad van oordeel dat ook gedragingen van [appellant] tijdens zijn periode als GevMin kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de vraag of hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in de Lma. Het gedrag van [appellant] in de periode dat hij GevMin was en de ernst van zijn handelingen in die periode hebben eveneens betekenis voor zijn status als ambtenaar en voor het publieke vertrouwen in de overheid. De Raad betrekt daarom de desbetreffende gedragingen bij zijn oordeel.
4.8.
De gouverneur heeft zijn voornemen om [appellant] te ontslaan gebaseerd op de onderzoeksbevindingen van de CAD die zijn neergelegd in het rapport van 14 januari 2022. Het gaat om een gedegen onderzoek door onafhankelijke deskundigen waarbij hoor en wederhoor zijn toegepast. Het onderzoek is zorgvuldig, inzichtelijk en concludent. Op basis hiervan komt de Raad tot de overtuiging dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim in de vorm financiële onregelmatigheden zoals gespecificeerd in de kennisgeving en waarvan een deel ook door het Gerecht als plichtsverzuim is aangemerkt. [appellant] heeft de normen van integriteit en betrouwbaarheid zodanig overschreden, dat van het Land niet kan worden verwacht dat hij als ambtenaar wordt gehandhaafd. Te meer nu [appellant] het merendeel van de gedragingen heeft begaan als politieke ambtsdrager, van wie een voorbeeldfunctie mag worden verwacht binnen de overheid. De disciplinaire straf van ontslag is dan ook evenredig aan het verweten plichtsverzuim. De beroepsgrond slaagt niet.
4.9.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, gelet op 4.7 met verbetering van de gronden, worden bevestigd. De Raad maakt de beslissing van het Gerecht om [appellant] met ingang van 24 oktober 2023 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen, met toepassing van artikel 133, tweede lid, van de La tot de zijne.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.H.M. van de Leur en mr. P. Klik, leden, en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.