ECLI:NL:ORBAACM:2024:5

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
CUR2023H00214, CUR2023H00244
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidskwestie inzake proceskosten en nevenvorderingen in ambtenarenzaken

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een appellant die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao, waarin het Gerecht zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de bezwaren van de appellant tegen het uitblijven van een reactie van de regering op zijn verzoeken om proceskosten en nevenvorderingen. De appellant had eerder een uitspraak van het Gerecht van 28 oktober 2019 gekregen, waarin de regering werd veroordeeld tot betaling van proceskosten van NAf 350,-. De appellant stelde dat de regering niet tijdig had gereageerd op zijn verzoeken, maar het Gerecht oordeelde dat het niet bevoegd was om deze bezwaren te behandelen, omdat het niet ging om een beschikking in de zin van de relevante wetgeving.

De Raad bevestigde het oordeel van het Gerecht en oordeelde dat de brief van de regering waarin werd meegedeeld dat de proceskosten waren betaald, niet als een beschikking kan worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat de appellant zijn belang nog had bij de nevenvorderingen, maar dat het Gerecht zich terecht onbevoegd had verklaard. De Raad kon in hoger beroep geen oordeel geven over de schadevergoedingen die samenhangen met de vertraagde uitbetaling van de proceskosten. De hoger beroepen van de appellant werden afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO

Uitspraak

op de hoger beroepen van:

[Appellant]

wonende te Curaçao,
appellant (hierna: [Appellant]),
tegen de mondelinge uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht), neergelegd in het proces-verbaal van 14 juli 2023, CUR202301019 en CUR202301750 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Appellant]
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde (hierna: de regering),
gemachtigde: mr. J.G. Ricardo.

Procesverloop

[Appellant] heeft met twee afzonderlijke beroepschriften hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaken behandeld op de zitting van 25 januari 2024. [Appellant] is verschenen en de regering heeft zich door haar gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.1.
Met de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de bezwaren van [appellant]. Deze bezwaren zien op het uitblijven van een reactie van de regering op de verzoeken van [appellant] de uitspraak van het Gerecht van 28 oktober 2019 uit te voeren. Met deze uitspraak heeft het Gerecht de regering veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [appellant], tot een bedrag van NAf 350,-.
1.2.
Volgens het Gerecht kan het niet voldoen aan een verzoek om proceskosten te betalen, niet als een beschikking noch als een handeling in de zin van artikel 35 van de RAr worden aangemerkt. Betalen van proceskosten, of een weigering deze te betalen, raakt immers niet de rechtspositie van [appellant] als ambtenaar. Dit betekent naar het oordeel van het Gerecht dat [appellant] geen bezwaar kan maken tegen het uitblijven van een reactie van de regering op zijn verzoek om proceskosten te betalen én ook niet tegen het uitblijven van een reactie van de regering op zijn verzoek om de door hem gestelde nevenvorderingen te voldoen.
1.3. [
Appellant] is het niet eens met de onbevoegdverklaring door het Gerecht. Tevens stelt hij dat de aangevallen uitspraak nietig is omdat deze niet binnen de in artikel 91, tweede lid, van de RAr genoemde termijn heeft plaatsgevonden. Verder heeft [appellant] zijn verzoeken om schadevergoeding verder uitgebreid.
1.4.
In hoger beroep heeft [appellant] nog een brief van de minister van 7 augustus 2023 overgelegd. Met deze brief bericht de minister [appellant] dat het bedrag van NAf 350,- op 12 juli 2023 op zijn bankrekening is overgemaakt.
2. De Raad komt tot het volgende oordeel.
2.1. [
Appellant] heeft op de zitting bij de Raad bevestigd dat de minister inmiddels het bedrag van NAf 350,- aan proceskosten op zijn rekening heeft overgemaakt. Zijn belang ligt nog in de gevraagde nevenvorderingen, in de vorm van schadevergoedingen, die verband houden met de vertraagde uitbetaling van de proceskosten.
2.2.
Voor wat betreft het standpunt van [appellant] dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat deze heeft plaatsgevonden buiten de in artikel 91, tweede lid, van de Rar opgenomen termijn, volstaat de Raad met een verwijzing naar zijn uitspraak van 15 februari 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:13.
2.3.
De Raad is het eens met het oordeel van het Gerecht, voor zover hier nog van belang, dat het niet bevoegd was kennis te nemen van de bezwaren van [appellant] tegen het uitblijven van een reactie van de regering op zijn gestelde nevenvorderingen. De Raad schaart zich daarbij geheel achter de in 1.2 genoemde overwegingen van het Gerecht. Het enkele feit dat de regering [appellant] bij brief van 7 augustus 2023 heeft meegedeeld dat zij de proceskosten inmiddels heeft voldaan, betekent nog niet dat deze brief als een beschikking in de zin van artikel 35, van de Rar kan worden aangemerkt, voor zover de regering daarbij niet heeft gereageerd op het verzoek van [appellant] om schadevergoeding.
2.4.
Hieruit volgt dat, nu het hier nog gaat om vertraagde uitbetaling van de proceskosten, voor de beoordeling waarvan het Gerecht zich terecht onbevoegd heeft verklaard, de Raad in hoger beroep geen oordeel kan geven over de met het uitblijven van de gevraagde proceskosten samenhangende schadevergoedingen.
2.5.
De hoger beroepen slagen niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
3. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De Raad van Beroep
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. M.E. Evertsz, leden, uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.