In deze zaak heeft appellant, werkzaam bij de Directie Voogdijraad als alimentatiebemiddelaar, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De kwestie betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat appellant buiten de wettelijke termijn heeft ingediend. Appellant had op 10 april 2023, de laatste dag van de bezwaartermijn, een bezwaarschrift gestuurd naar een niet-functionerend e-mailadres. Na geen ontvangstbevestiging te hebben ontvangen, heeft hij op 26 mei 2023 het bezwaarschrift fysiek ingediend. Het Gerecht verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat appellant niet binnen de dertig dagen had ingediend zoals vereist door de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La).
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet eerder in staat was om het bezwaarschrift in te dienen, omdat hij in het buitenland was. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft echter geoordeeld dat appellant redelijkerwijs in staat was om het bezwaarschrift tijdig in te dienen, aangezien hij voor zijn vertrek naar het buitenland het bezwaarschrift fysiek had kunnen indienen. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht, met verbetering van gronden, en oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde onvoldoende waren om aan te tonen dat hij niet eerder kon indienen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 november 2024.