ECLI:NL:ORBAACM:2021:59

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
AUA2017H00182
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • L.C. Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ontslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de appellant tegen een ontslagbesluit niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant, werkzaam als conciërge/onderhoudsmedewerker, had op 8 september 2016 een ontslagbesluit ontvangen, waartegen hij binnen dertig dagen bezwaar had moeten maken. Echter, het bezwaarschrift werd pas op 3 november 2016 ingediend, wat meer dan dertig dagen na de ontvangst van het besluit was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door medische omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad bevestigt de beslissing van het Gerecht, waarbij wordt gesteld dat de appellant redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de termijn voor het indienen van bezwaar. De Raad wijst erop dat de appellant geen medische onderbouwing heeft overlegd die zijn stelling ondersteunt dat hij door zijn situatie niet in staat was om tijdig te handelen. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
gemachtigde: mr. D.L. Emerencia, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 21 augustus 2017, zaaknummer GAZA-2774/2016, in het geding tussen:
appellant
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 8 september 2016 (Landsbesluit) heeft geïntimeerde aan appellant ontslag verleend en van hem inkomen teruggevorderd.
Appellant heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen het Landsbesluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Bij e-mail van 20 augustus 2021 heeft appellants gemachtigde nog stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 augustus 2021. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, ten tijde van belang conciërge / onderhoudsmedewerker bij het Instituto Pedagogico Arubano, heeft blijkens een door hem ondertekend stuk verklaard op 23 september 2016 een kopie van het Landsbesluit te hebben ontvangen. Onderaan dat besluit was de mededeling opgenomen dat binnen dertig dagen na de datum van dat besluit - 8 september 2016 - een bezwaarschrift daartegen kon worden ingediend bij het Gerecht.
1.2.
Bij een door het Gerecht op 7 november 2016 ontvangen bezwaarschrift, gedateerd 3 november 2016 en namens appellant door zijn voormalige gemachtigde ondertekend, is bezwaar gemaakt tegen het Landsbesluit.
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het heeft daartoe overwogen dat uit de door geïntimeerde overgelegde ontvangstbevestiging valt af te leiden dat appellant de bestreden beslissing op 23 september 2016 heeft ontvangen. Deze datum heeft te gelden als de dag waarop appellant redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen van de beslissing, zodat ingevolge artikel 41, derde lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) de termijn waarbinnen niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar (wegens overschrijding van de bezwaartermijn van 30 dagen ingevolge het eerste lid van dat artikel) achterwege blijft, hoe dan ook is aangevangen op 24 september 2016 en is geëindigd op 23 oktober 2016. Het bezwaarschrift is ook buiten deze termijn bij het Gerecht ingediend.
3. Appellant stelt in zijn aanvullend beroepschrift dat hij ten tijde van de ontvangst van het Landsbesluit ziek was en emotioneel en aangeslagen geraakt was door het hem bij dat besluit gegeven ontslag. Hij realiseerde zich niet dat hij slechts 30 dagen had om bezwaar te maken. Door alle emoties en depressie duurde het voordat hij juridisch advies zocht en daarbij kwam het feit dat hij geen geld had om te procederen. Via via kwam hij bij zijn voormalige gemachtigde die de zaak pro deo aannam en het bezwaarschrift had ingediend. Er zijn dus disculperende omstandigheden die maken dat bij een afweging van belangen rekening gehouden moet worden met het bijzonder onevenredig nadeel dat appellant lijdt bij het twee weken te laat ingediende bezwaarschrift.
3.1.
Ter zitting heeft appellants gemachtigde gesteld dat hij een aantal feitelijke stellingen moet corrigeren. Geponeerd wordt dat de stelling in het beroepschrift dat “gevoeglijk vast staat dat appellant na de uiterste datum van 23 oktober 2016 het bezwaarschrift had ingediend’ een klaarblijkelijke fout is. Appellant is hier uitgegaan van een verkeerd standpunt.
3.2.
Waar een hogerberoepsprocedure mede bedoeld is om eventuele omissies en fouten te herstellen “is dat ook hetgeen [appellant] vandaag zal doen”, aldus de pleitnotitie van de gemachtigde van appellant. Daarin is tevens opgenomen de stelling: ”Klager stelt dat het hem voorkomt dat hij het Landsbesluit veel later dan 23 september 2016 had ontvangen”. Subsidiair heeft appellants gemachtigde ter zitting gesteld “dat ook al zou het onomstotelijk vast komen te staan dat het Landsbesluit op 23 september 2016 bij hem is bezorgd, hetgeen klager vooralsnog nadrukkelijk ontkent en betwist, hij desalniettemin ontvankelijk is en wel omdat sprake is van verschoonbaarheid”. Er is sprake van bijzondere persoonlijke omstandigheden, aldus appellants gemachtigde.
4. Geïntimeerde heeft zich bij contramemorie verenigd met de beslissing van het Gerecht. Hij acht de aangevoerde omstandigheden niet doorslaggevend en wijst erop dat appellant in zijn bezwaarschrift niets heeft vermeld over een eventuele verschoonbare termijnoverschrijding. Hij heeft er de aandacht op gevestigd dat in de La reeds een bepaling is opgenomen in welk geval een termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
De Raad onderschrijft het oordeel en de beslissing van het Gerecht. De hoofdregel van artikel 41 van de La is een termijn van 30 dagen na de dag waarop de aangevallen beslissing genomen is. In het derde lid van het artikel is voorzien in de regel dat een betrokken ambtenaar over een termijn van 30 dagen beschikt vanaf het moment waarop hij redelijkerwijs van de aangevallen beslissing heeft kunnen kennis dragen. Hij moet dat ten genoegen van de rechter aantonen. De Raad legt deze bepaling aldus uit dat onder redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen, mede moet worden begrepen dat betrokkene redelijkerwijs in staat was een bezwaarschrift in te (doen) dienen. Ook deze omstandigheid zal de betrokken ambtenaar ten genoegen van de rechter moeten aantonen.
5.2.
Appellant is in dat laatste niet geslaagd. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij ziek was, emotioneel, aangeslagen geraakt door het hem bij het Landsbesluit verleende ontslag en depressief, maar enige onderbouwing met medische verklaringen die aannemelijk kunnen maken dat hij door zijn medische situatie - hoewel op de hoogte gekomen van de inhoud van het besluit - redelijkerwijs niet is staat was tijdig een bezwaarschrift in te (doen) dienen. De zich bij de op 20 augustus 2021 ingezonden stukken bevindende verklaring van [naam arts] geeft een dergelijke onderbouwing ook niet.
5.3.
De Raad laat de ter zitting naar voren gebrachte nieuwe feitelijke stellingname en correctie van eerder ingenomen standpunten over de feitelijke gang van zaken buiten beschouwing. Hij acht die handelwijze in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Daarbij wordt aangetekend dat in de (ook pas) op 20 augustus 2021 gezonden stukken niet enige opmerking is gemaakt over te corrigeren feitelijke stellingen en standpunten.
6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.