In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Curaçao uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering en verrekening van een Vut-uitkering en Duurtetoeslag met het pensioen van een ambtenaar, hierna aangeduid als [betrokkene]. De zaak betreft de vraag of het Algemeen Pensioenfonds van Curaçao (APC) terecht de Vut-uitkering van [betrokkene] heeft teruggevorderd en verrekend met zijn pensioen. De Raad heeft vastgesteld dat [betrokkene] van 1 april 1989 tot en met 14 september 2010 als ambtenaar werkzaam was en dat hij van 30 juni 2007 tot en met 4 september 2010 lid was van de Eilandsraad. Hij ontving een Vut-uitkering van 7 maart 2013 tot 7 maart 2018 en een pensioenbesluit werd op 22 september 2017 genomen. APC heeft op 19 augustus 2020 een terugvorderingsbesluit genomen, omdat de Vut-uitkering niet was verrekend met de arbeidsinkomsten van [betrokkene] bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS). De Raad oordeelt dat APC bevoegd was om de onverschuldigd betaalde Vut-uitkering terug te vorderen, maar slechts voor de periode van twee jaar na de uitbetaling. De Raad heeft ook geoordeeld dat de Duurtetoeslag niet meer van toepassing was, omdat [betrokkene] opnieuw overheidsdienaar was geworden. De periode waarin [betrokkene] lid was van de Eilandsraad telt niet mee voor de pensioenberekening, omdat hij al een pensioen ontving voor die periode. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd.