ECLI:NL:ORBAACM:2024:1

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
BON2021H00026
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ontslagbesluit op basis van geneeskundig onderzoek en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een appellante, werkzaam als grensbewaker bij de KMar. Het ontslag was gebaseerd op blijvende arbeidsongeschiktheid. De Raad had eerder op 1 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het ontslagbesluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat de minister niet voldoende had onderbouwd dat de appellante op de ontslagdatum als gevolg van ziekte blijvend ongeschikt was voor haar functie. De minister werd opgedragen om het motiveringsgebrek te herstellen door middel van een deugdelijk geneeskundig onderzoek.

Na de tussenuitspraak heeft de minister nieuwe geneeskundige rapporten laten opstellen door Medwork, waarin de arbeidsongeschiktheid van de appellante opnieuw werd beoordeeld. De Raad oordeelde dat de minister met deze rapporten voldoende uitvoering had gegeven aan de opdracht uit de tussenuitspraak. De onderzoeksrapporten, opgesteld door verzekeringsarts [D], bevestigden dat de appellante niet in staat was haar functie uit te oefenen. De Raad oordeelde dat de minister het ontslagbesluit kon handhaven, omdat het motiveringsgebrek was hersteld.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken en verklaarde het bezwaar van de appellante tegen het ontslagbesluit gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde ontslagbesluit werden in stand gelaten, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijk geneeskundig onderzoek bij ontslagbesluiten in het ambtenarenrecht.

Uitspraak

Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES (War 1951 BES)

Uitspraakdatum: 17 januari 2024
Zaaknummer: BON2021H00026

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak

op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonend in Bonaire,
appellante (hierna: [Appellante]),
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat.
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Gerecht) van 23 april 2021, zaaknummer BON202000564 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Appellante]
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

geïntimeerde (hierna: de minister),
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat

Procesverloop

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 1 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:ORBAACM:2023:3, hierna: tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de minister de bevindingen van een nieuw geneeskundig onderzoek ingestuurd en op 31 mei 2023 en 7 juni 2023 nieuwe besluiten genomen.
Appellante heeft gereageerd op de stukken van de minister. Hierop heeft de minister ook weer gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 17 november 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een meegebrachte getuige.
De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld werd door [A], werkzaam bij Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de minister het besluit van 6 november 2020 om appellante met ingang van 1 januari 2021 te ontslaan (ontslagbesluit) niet zorgvuldig heeft voorbereid. De minister heeft nagelaten aan de hand van een deugdelijk geneeskundig onderzoek te onderbouwen dat appellante op de ontslagdatum als gevolg van ziekte blijvend ongeschikt is haar eigen functie van grensbewaker bij de KMar uit te oefenen. Het rapport van bedrijfsarts [B] van 10 juli 2020 is daarvoor te summier en niet gestoeld op een eigen medisch onderzoek. Uit dit rapport is volgens de Raad dan ook niet op te maken dat de conclusie van bedrijfsarts [C] van 7 augustus 2018 kan worden gehandhaafd. [C] was na medisch onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellante blijvende beperkingen had om haar functie uit te oefenen en dat min of meer sprake was van een medische eindsituatie.
2. De Raad heeft de minister opgedragen het motiveringsgebrek in het ontslagbesluit te herstellen aan de hand van een deugdelijk geneeskundig onderzoek dan wel een nader besluit.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de minister Corporate Health Solutions bij Medwork (Medwork) verzocht de arbeidsongeschiktheid van appellante te herbeoordelen. Medwork heeft met goedkeuring van de minister verzekeringsarts [D] verzocht deze beoordeling te verrichten. [D] heeft het medisch dossier van appellante bestudeerd en appellante en haar gemachtigde op 18 april 2023 op het spreekuur gezien. [D] heeft zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapport van 31 mei 2023. Dit rapport is bij afwezigheid van [D] ondertekend door [E], senior verzekeringsarts bij Medwork. Op 7 juni 2023 is een bijna identiek rapport opgemaakt met het verschil dat de formulering over de te beoordelen datum in het onderzoek is aangevuld en dat dit rapport is ondertekend door [D] zelf. De Raad noemt hierna beide rapporten als onderzoeksrapporten.
3.1.
Uit de onderzoeksrapporten is op te maken dat volgens [D] de bevindingen van zijn onderzoek overeenkomen met de conclusie van [C] over de medische situatie van Appellante in augustus 2018. Voor [B] was er in juli 2020 dan ook geen aanwijzing af te wijken van het oordeel van [C]. [D] wijst daarvoor op de aard en duur van de klachten en beperkingen van appellante, op de omstandigheid dat appellante na 2017 niet meer arbeidsgeschikt is verklaard voor haar eigen functie en dat appellante geen medische informatie heeft verstrekt die een ander licht werpen op haar medische situatie, zoals die door [C] is vastgesteld. Gelet op de medische situatie van appellante kon [B] er volgens [D] vanuit gaan dat appellante haar functie rond de ontslagdatum niet kon uitoefenen en dat haar beperkingen duurzaam waren.
4. De minister heeft de bevindingen van [D] neergelegd in een nader besluit van 31 mei 2023, aangevuld bij besluit van 7 juni 2023. De minister heeft daarmee het ontslagbesluit gehandhaafd.
5. Appellante is het niet eens met het door de minister gehandhaafde ontslag en de onderzoeksrapporten die daaraan ten grondslag liggen. Zij bestrijdt op de hierna te bespreken gronden dat sprake is van een deugdelijk geneeskundig onderzoek.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De Raad stelt voorop dat uitsluitend de vraag voorligt of de minister met de onderzoeksrapporten uitvoering heeft gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Dit betekent dat de Raad moet beoordelen of de minister het ontslag van appellante met ingang van 1 januari 2021 op de grond dat zij blijvend arbeidsongeschikt is voor haar functie van grensbewaker, voldoende heeft gemotiveerd met de onderzoeksrapporten. Gelet hierop komt de Raad niet toe aan de bespreking van de door appellante aangevoerde beroepsgronden die niet op de hier voorliggende vraag zien.
6.2.
Naar het oordeel van de Raad heeft [D] door het spreekuurcontact met appellante, de studie van de beschikbare medische informatie en met de gegeven toelichting in de onderzoeksrapporten, uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hierdoor is alsnog sprake van een deugdelijk geneeskundig onderzoek en is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Hieruit volgt dat de in 4 genoemde besluiten als nadere motivering van het ontslagbesluit kunnen worden aangemerkt.
6.2.1.
Appellante betoogt dat de onderzoeksrapporten buiten beschouwing moeten blijven omdat [D] heeft gezegd het niet eens te zijn met de conclusie uit de rapporten en dat hij daarom het rapport van 7 juni 2023 niet zelf heeft ondertekend. Appellante heeft de Raad verzocht de door haar meegebrachte getuige op dit punt te horen. De Raad heeft dit verzoek op de zitting afgewezen omdat de getuige slechts kan verklaren wat [D] volgens haar heeft gezegd. Aan een verklaring van ‘horen zeggen’ kan de Raad niet de betekenis hechten die appellante daaraan gehecht wil zien. Appellante heeft dan ook onvoldoende met objectieve gegevens onderbouwd waarom moet worden getwijfeld aan de juistheid van de door [D] opgemaakte onderzoeksrapporten en zijn ondertekening van het rapport van 7 juni 2023. De Raad wijst er daarbij nog op dat de rapporten onder supervisie van [E] en [F], stafverzekeringsarts bij Medwork, tot stand zijn gekomen.
6.2.2.
Appellante heeft ook betoogd dat de onderzoeksrapporten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen omdat haar privacy is geschonden. Zonder haar toestemming is medisch vertrouwelijke informatie uit haar personeelsdossier aan [D] verstrekt en heeft hij deze informatie in de rapporten opgenomen. De minister heeft daarvan kennis kunnen nemen zonder dat zij [D]haar toestemming had gegeven om medische informatie met derden te delen. De Raad volgt het betoog van appellante niet. Voor zover appellante meent dat haar privacy door [D] geschonden zou zijn, dient zij zich met een klacht tot Medwork te wenden. De Raad ziet hierin geen aanleiding de rapporten buiten beschouwing te laten.
6.2.3.
Uit de enkele omstandigheid dat [D] een lichamelijk onderzoek niet van toegevoegde waarde heeft geacht, volgt niet, zoals appellante betoogt, dat het nadere onderzoek bevooroordeeld of onzorgvuldig is verricht. Hiervan geven de rapporten geen blijk. De Raad ziet hierin evenmin aanleiding te twijfelen aan de conclusies in de onderzoeksrapporten.
6.2.4.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft de minister niet gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door het ontslag met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 in stand te laten. De opdracht aan de minister was om het motiveringsgebrek in het ontslagbesluit te herstellen. Dit ontslagbesluit zag op de ontslagdatum van 1 januari 2021.
6.2.5.
Tot slot merkt de Raad nog op dat appellante ook na de tussenuitspraak geen gebruik meer heeft gemaakt van de gelegenheid om haar standpunt dat de medische beoordeling niet juist is, te onderbouwen met objectieve medische gegevens.
7.1.
Nu pas na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het ontslagbesluit en daarmee het motiveringsgebrek van het ontslagbesluit is hersteld, bestaat om die reden aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Het bezwaar tegen het ontslagbesluit van 6 november 2020 wordt gegrond verklaard en dit besluit wordt vernietigd. Omdat het motiveringsgebrek na de tussenuitspraak is hersteld, zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen ontslagbesluit in stand worden gelaten.
7.2.
Gelet op 7.1 bestaat aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de proceskosten van Appellante in bezwaar en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op USD 1.564,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het Gerecht, 1 punt voor hoger beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zittingen bij de Raad, met een waarde per punt van USD 391,-).

Beslissing

De Raad van Beroep
  • vernietigtde aangevallen uitspraak;
  • verklaarthet bezwaar tegen het ontslagbesluit van 6 november 2020
    gegrond;
  • vernietigthet ontslagbesluit van 6 november 2020;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van het vernietigde ontslagbesluit
    in stand blijven;
  • veroordeeltde minister in de vergoeding van de kosten van appellante tot een bedrag van USD 1.564,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. P. Klik en
mr. B. Nijland, leden, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.