In deze zaak heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een appellante, werkzaam als grensbewaker bij de KMar. Het ontslag was gebaseerd op blijvende arbeidsongeschiktheid. De Raad had eerder op 1 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het ontslagbesluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat de minister niet voldoende had onderbouwd dat de appellante op de ontslagdatum als gevolg van ziekte blijvend ongeschikt was voor haar functie. De minister werd opgedragen om het motiveringsgebrek te herstellen door middel van een deugdelijk geneeskundig onderzoek.
Na de tussenuitspraak heeft de minister nieuwe geneeskundige rapporten laten opstellen door Medwork, waarin de arbeidsongeschiktheid van de appellante opnieuw werd beoordeeld. De Raad oordeelde dat de minister met deze rapporten voldoende uitvoering had gegeven aan de opdracht uit de tussenuitspraak. De onderzoeksrapporten, opgesteld door verzekeringsarts [D], bevestigden dat de appellante niet in staat was haar functie uit te oefenen. De Raad oordeelde dat de minister het ontslagbesluit kon handhaven, omdat het motiveringsgebrek was hersteld.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken en verklaarde het bezwaar van de appellante tegen het ontslagbesluit gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde ontslagbesluit werden in stand gelaten, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijk geneeskundig onderzoek bij ontslagbesluiten in het ambtenarenrecht.