ECLI:NL:ORBAACM:2023:53

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AUA2022H00157
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om bevordering en toelagen in ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die sinds 1990 in dienst is van het Land Aruba en verzoeken heeft ingediend voor bevordering en diverse toelagen. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft op 28 juni 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van deze verzoeken door de Gouverneur van Aruba. De appellant had in 1999 een verzoek ingediend voor bevordering naar schaal 14, maar na twintig jaar zonder beslissing heeft hij in 2019 opnieuw om bevordering gevraagd. De Raad oordeelt dat de oorspronkelijke afwijzing als uitgangspunt moet worden genomen en dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beslissing te herzien. De Raad bevestigt dat de afwijzing van de verzoeken om bevordering en toelagen terecht is, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba is daarmee bevestigd.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Zaaknummer: AUA2022H00157

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
appellant,
procederend in persoon,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 1 juni 2022, GAZA nr. AUA202102407 (ECLI:NL:OGAACMB:2022:36; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Y.M.F. Kaarsbaan, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Op door en ten behoeve van appellant, die sinds 2 februari 1990 in dienst is van het Land, gedane verzoeken om bevorderingen en om toekenning van enkele toelagen heeft geïntimeerde bij beslissing van 4 maart 2021 (Beslissing) afwijzend beslist.
Appellant heeft tegen de Beslissing bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellant tegen de Beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 juni 2023. Appellant is in persoon verschenen en geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft na zijn aanstelling in 1990 als ingenieur, schaal 11, bij de Dienst Openbare Werken, per 1 maart 1992 een bevordering gekregen naar de rang van ingenieur 1ste klasse, schaal 12, en, nadat hij was overgeplaatst naar de Directie VROM, per 20 februari 1994 een bevordering naar de rang van hoofdingenieur, schaal 13.
1.2.
Met ingang van 1 juni 1995 is appellant ter beschikking gesteld van het Bureau van de toenmalige Minister van Vervoer en Communicatie en van het Bureau van de Minister van Algemene Zaken.
1.3.
Op 11 mei 1999 heeft appellant aan eerstgenoemde minister het verzoek gedaan om bevordering naar schaal 14.
1.4.
Nadat appellant met ingang van 31 oktober 2001 ter beschikking was gesteld van het Bureau van de Minister van Algemene Zaken, in verband waarmee aan appellant een toelage van 25% is toegekend alsmede een toelage voor auto- en telefoonkosten, is appellant van 1 oktober 2006 tot 31 oktober 2017 in de overtolligheidspool geplaatst en non-actief geworden. Tijdens de periode van non-activiteit heeft appellant op eigen initiatief en voor eigen rekening de universitaire studie rechten gedaan.
1.5.
Met ingang van 1 december 2017 is appellant ter beschikking gesteld van het Bureau van de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling (OWDO). In de desbetreffende ministeriële beschikking van 7 juli 2018 is de beslissing van de ministerraad van 28 november 2017 tot die terbeschikkingstelling voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Wever-Croes vastgelegd. Tevens is vastgelegd dat aan appellant met toepassing van artikel 25 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) een toelage van 25% van de bezoldiging per maand wordt toegekend, alsmede een telefoon- en een autotoelage.
1.6.
Bij brief van 19 maart 2019 heeft appellant aan de Minister van OWDO het verzoek gedaan om inwilliging van het verzoek van mei 1999 om bevordering naar schaal 14 of om hem voor te dragen voor bevorderingen met terugwerkende kracht. Tevens is het verzoek gedaan om een tegemoetkoming in de kosten van de rechtenstudie.
1.7.
De Minister van OWDO heeft bij brief van 22 mei 2019 aan de Ministerraad het voorstel gedaan om appellant te bevorderen naar de rang van hoofdingenieur 1ste klasse, schaal 14, met terugwerkende kracht tot 1996 en naar de rang van raadsadviseur, schaal 16, met een terugwerkende kracht tot in ieder geval 2008. De minister voegde toe dat zijns inziens voor de loffelijke dienstverrichting en toewijding van appellant een beloning aan hem op grond van artikel 75 van de Lma hoort.
1.8.
In een brief van 5 juni 2020 heeft de Minister van OWDO aan de Ministerraad goedkeuring gevraagd voor de toekenning aan onder meer appellant van een waarnemingstoelage.
1.9.
Met ingang van 1 oktober 2020 is er een einde gekomen aan de terbeschikkingstelling van appellant en is hij benoemd tot lid van het management van de Dienst Publieke Scholen, met behoud van de toelage van 25% en de andere toelagen.
1.10.
Op basis van een uitgebreid advies van het Departamento Recurso Humano (DRH) heeft geïntimeerde de Beslissing genomen. Er is negatief beslist ten aanzien van het verzoek / voorstel tot bevordering naar schaal 14 en schaal 16. Er is besloten appellant niet in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in studiekosten en evenmin voor een waarnemingstoelage of een beloning voor loffelijke dienstverrichting (persoonlijke toelage).
2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen de Beslissing gemaakte bezwaar op alle onderdelen ongegrond verklaard. De Raad volstaat hier met verwijzing naar de (op rechtspraak.nl) gepubliceerde uitspraak.
3. Appellant kan zich niet vinden in de aangevallen uitspraak. Hij is van opvatting dat het Gerecht is uitgegaan van foutieve en/of onvolledige uitgangspunten, aannames en feiten hetgeen geleid heeft tot verkeerde conclusies.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De bevordering naar schaal 14 en schaal 16
4.1.1.
Na zijn verzoek van 11 mei 1999 om bevordering naar schaal 14 waarop een positieve beslissing is uitgebleven, heeft appellant bijna twintig jaar later, bij brief van 19 maart 2019, het verzoek gedaan om inwilliging van het verzoek van 1999. Tevens heeft hij in die brief, los van het verzoek van 11 mei 1999, het verzoek gedaan om bevordering naar schaal 14 met terugwerkende kracht.
4.1.2.
Blijkens de genoemde brief zijn er vele momenten geweest - gedurende de vele jaren sedert 1990 van terbeschikkingstelling van een bureau van een minister - waarop in de ogen van appellant sprake had behoren te zijn (geweest) van een bevordering naar schaal 14. Appellant heeft tegen die kennelijke weigeringen om tot de gewenste bevordering over te gaan, nimmer een rechtens relevante actie ondernomen.
4.1.3.
De Raad is van oordeel dat onder deze omstandigheden voor de rechterlijke toetsing de afwijzende Beslissing op één lijn moet worden gesteld met een weigering terug te komen van die eerdere weigeringen. Appellant was op de door hem gewenste bevorderingsdata immers op de hoogte van zijn bezoldigingspositie en hij had kort nadien - en in ieder geval jaren eerder dan hij heeft gedaan - zijn bevorderingsverzoek formeel bij geïntimeerde (opnieuw) aan de orde kunnen stellen en tegen het uitblijven van een positieve beslissing een rechtsmiddel daartegen kunnen aanwenden. Hij heeft echter tot 19 maart 2019 in de situatie berust.
4.1.4.
Dit betekent, zoals is overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 februari 2021 (ECLI:NL:ORBAACM:2021:9), dat de rechter dan ook de oorspronkelijke afwijzing tot uitgangspunt dient te nemen en zich in beginsel dient te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het administratief orgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om de oorspronkelijke beslissing te herzien.
4.1.5.
In lijn met het vorenstaande had het Gerecht zich in dit geval dienen te beperken tot de vraag of aan het verzoek om bevordering nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden ten grondslag hebben gelegen. Nu zodanige nova - ten opzichte van de situatie waarin geïntimeerde heeft berust - niet naar voren zijn gekomen, had het Gerecht reeds hierom tot het oordeel moeten komen dat het bezwaar van geïntimeerde niet kan slagen.
4.1.6.
Nu het Gerecht, zij het op iets andere gronden, tot het zelfde oordeel is gekomen, komt de uitspraak op dit onderdeel voor bevestiging in aanmerking.
4.1.7.
Met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om bevordering naar schaal 16 met terugwerkende kracht tot in ieder geval 2008 heeft appellant naar voren gebracht dat dit verzoek niet van hem was maar van de Minister van OWDO. Wat daarvan ook zij, de Raad volgt het Gerecht in zijn oordeel over het bezwaar tegen dit onderdeel van de afwijzende Beslissing. De Raad voegt daaraan toe dat de verwijzing naar enkele benoemingen tot de rang van raadsadviseur niet tot een andere conclusie leidt. Het gaat om uiteenlopende gevallen waarin niet dezelfde feiten aan de orde waren als bij appellant. Terecht is in het DRH-advies gesteld dat het verzoek om appellant met ingang van 2008 te bevorderen naar schaal 16 ook onnavolgbaar is omdat appellant daarna negen jaren, van oktober 2008 tot november 2017, non-actief was.
4.2.
Persoonlijke toelage.
4.2.1.
Appellant heeft er terecht op gewezen dat, anders dan het Gerecht heeft overwogen, het voorstel om hem een persoonlijke toelage en een waarnemingstoelage toe te kennen, niet van hemzelf afkomstig is. Het was de minister van OWDO die deze voorstellen deed in zijn brief van 15 mei 2019. Dit brengt de Raad niet tot de conclusie dat de Beslissing daarom in zoverre niet in stand kan blijven. Geïntimeerde heeft beslist over het al dan niet toekennen van een toelage aan appellant en die beslissing is door het Gerecht op inhoudelijke gronden beoordeeld en de Raad zal op zijn beurt beoordelen of het Gerecht tot een juist inhoudelijk oordeel is gekomen.
4.2.2.
De motivering van de afwijzing van een additionele toelage, een soort persoonlijke toelage ter overbrugging van het verschil tussen schaal 13 en een hogere schaal, is, dat dit niet conform de geldende wet- en regelgeving is noch beleidsmatig gewenst is bij functies van kabinetspersoneel. Het Gerecht heeft overwogen dat een wettelijke grondslag voor toekenning van een persoonlijke toelage vanwege het bijzondere karakter van een functie, van meer dan 25% van de genoten bezoldiging, niet bestaat. Het verzoek is aldus op goede gronden afgewezen, aldus het Gerecht. De Raad verenigt zich met dit deugdelijk onderbouwde oordeel van het Gerecht.
4.3.
Waarnemingstoelage
4.3.1.
In de Beslissing is met betrekking tot het voorstel om een waarnemingstoelage toe te kennen, overwogen dat bij een terbeschikkingstelling - op twee zich hier niet voordoende uitzonderingen na - alleen een 25% toelage en de auto- en telefoontoelage worden toegekend en niet ook nog een persoonlijke toelage en een waarnemingstoelage. Het Gerecht heeft overwogen dat niet is gebleken dat appellant belast is geweest met de tijdelijke waarneming van een functie die in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven zijn eigenlijke functie.
4.3.2.
De formulering van het Gerecht sluit aan bij hetgeen in artikel 26 van de Lma is bepaald over het toekennen van een waarnemingstoelage. De in het tweede lid van dat artikel geregelde aanspraak op een waarnemingstoelage komt een ambtenaar toe die overeenkomstig het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een nader omschreven ambt. In het eerste lid is bepaald dat het aan het bevoegde gezag is de daartoe in aanmerking komende ambtenaar te belasten met de tijdelijke waarneming van een ambt. In de Lma wordt onder ‘bevoegde gezag’ verstaan de Gouverneur. Van een besluit van de Gouverneur waarbij hij appellant heeft belast met de waarneming van een ambt als bedoeld in artikel 26 van de Lma, is geen sprake. De Raad volgt daarom het Gerecht.
4.4.
Tegemoetkoming studiekosten.
4.4.1.
In zijn brief van 19 maart 2019 heeft appellant uiteengezet wat hij in de loop der tijd voor het Land heeft gedaan en hij heeft gesteld: ”(…) geen enkele keer ben ik voorgedragen geworden voor een (…) gratificatie / tegemoetkoming in mijn studiekosten.” Hij heeft gelet daarop een beroep gedaan ‘op het gevoel (van de Minister van OWDO) voor rechtvaardigheid / plichtsgevoel zodat het Land als werkgever zich ten opzichte van (hem) alsnog kan gaan gedragen als goede werkgever door (… hem) voor te dragen voor (..) een tegemoetkoming in (zijn) studiekosten.”
4.4.2.
De afwijzing van een tegemoetkoming in de kosten van de door appellant tijdens zijn non-activiteit gevolgde rechtenstudie is gemotiveerd met de vaststelling dat appellant niet in actieve dienst was tijdens de studie, geen verzoek had gedaan voor het starten van de opleiding en ook geen accordering daarvoor had. Het is in een dergelijk geval niet conform het vigerend beleid om achteraf een totale tegemoetkoming toe te kennen, aldus geïntimeerde. Gewezen is op hetgeen daaromtrent is opgenomen in het Handboek rechtspositionele regelingen Land Aruba en daarover bekendgemaakte circulaires.
4.4.3.
Het Gerecht heeft deze motivering van de afwijzing deugdelijk geacht. De Raad verenigt zich hiermee.
4.4.4.
Een door appellant in dit kader nog gedaan beroep op het gelijkheidsbeginsel is door
het Gerecht verworpen omdat van een gelijk geval geen sprake was. Ook hierin kan de Raad het Gerecht volgen. Blijkens de gedingstukken was, anders dan in de situatie van tewerkstelling van appellant, in het door hem bedoelde geval van de ambtenaar G.L sprake van de benoeming van L in de functie van juridisch adviseur bij het Kabinet van een gevolmachtigd minister in Nederland.
Voor zover door appellant in dit kader een beroep is gedaan op de bevoegdheid van appellant om een gratificatie te verlenen op grond van artikel 75 van de Lma, overweegt de Raad dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel bij de toepassing van genoemd artikel - gegeven de grote beleidsvrijheid en beoordelingsruimte die aan geïntimeerde is gegeven - in rechte slechts voor honorering in aanmerking komt in nagenoeg identieke gevallen. Daarvan is hier niet gebleken.
5. De Raad komt aldus tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.