ECLI:NL:ORBAACM:2021:9

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
AUA2017H00087
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • L.C. Hoefdraad
  • J. Sybesma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing bevorderingsverzoek ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zaak betreft een verzoek van de geïntimeerde om bevordering naar een hogere schaal, dat eerder was afgewezen. De geïntimeerde, werkzaam bij de Directie Telecommunicatiezaken, had in 2011 een verzoek ingediend om bevorderd te worden naar schaal 10 met terugwerkende kracht naar 1 april 1997 en naar schaal 11 per 1 september 2003. Het Gerecht had het bezwaar van de geïntimeerde tegen de afwijzing van zijn bevorderingsverzoek gegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep van de Gouverneur.

De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken overweegt dat het Gerecht zich had moeten beperken tot de vraag of er nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden waren die het bevorderingsverzoek konden onderbouwen. De Raad concludeert dat er geen sprake was van dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden, aangezien de geïntimeerde al eerder op de hoogte was van zijn bezoldigingspositie en geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere afwijzingen. De Raad verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het bezwaar van de geïntimeerde alsnog ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat het bezwaar ongegrond is.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 24 februari 2021
Zaaknummer: AUA2017H00087
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Aruba, van 3 juli 2017, zaaknummer GAZA 1337 van 2015, ECLI:NL:OGAACMB:2017:43, in het geding tussen:
appellant
en
[geïntimeerde],
geïntimeerde,
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 19 mei 2015 (landsbesluit) is geïntimeerde met ingang van 1 juli 2012 bevorderd naar de rang van senior-hoofdtechnicus (schaal 10), waarbij de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging is vastgesteld op 1 juli 2014. Daarmee werd een verzoek van geïntimeerde om een eerdere bevordering naar schaal 10, respectievelijk een daarop volgende bevordering naar schaal 11, afgewezen (afwijzing).
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde gemaakte bezwaar tegen de afwijzing gegrond verklaard. Appellant is opgedragen opnieuw te beslissen op het bevorderingsverzoek en hij is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Raad hebben beide partijen erin toegestemd dat de Raad dit hoger beroep - in verband met de covid-19-omstandigheden - behandelt en afdoet zonder de zaak op een openbare zitting te behandelen. In verband daarmee hebben beide partijen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid een pleitnotitie (met bijlagen) in te dienen. Van de hun geboden gelegenheid op elkaars pleitnotities te reageren, hebben zij geen gebruik gemaakt.
De Raad heeft de zaak mede op basis van de nadere stukkenwisseling beoordeeld.

Overwegingen

1. Het Gerecht is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde was werkzaam bij de Directie Telecommunicatiezaken en heeft op 28 maart 2011 het verzoek gedaan om naar schaal 10 te worden bevorderd met ingang van 1 april 1997 en naar schaal 11 met ingang van 1 september 2003.
1.2.
Bij het landsbesluit is dit verzoek afgewezen. Overwogen is dat geïntimeerde sedert 1 april 1992 de rang van hoofdtechnicus 1ste klasse (schaal 9) bekleedt en dat hij met ingang van 1 september 2003 de functie van chef Inspectiezaken bekleedt, welke functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10 en hiërarchisch onder de afdeling Technische Zaken ressorteert; dat krachtens bestendig beleid tussen een ondergeschikte en zijn leidinggevende minimaal een schaal verschil dient te zijn en dat wegens interne verhoudingen geïntimeerde pas met ingang van 1 juli 2012 in aanmerking komt voor bevordering naar schaal 10.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het bezwaar van geïntimeerde tegen de afwijzing gegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
2.1.
Nog daargelaten dat het beleid, volgens de bewoordingen ervan, slechts betrekking heeft op ‘diensthoofden’ en niet mede op alle leidinggevenden binnen de overheidsdienst, heeft het Gerecht het onredelijk geacht dit beleid aan een ambtenaar tegen te werpen in het geval dat het bevoegde gezag ervoor heeft gekozen om een persoon als leidinggevende aan te stellen terwijl deze lager is ingeschaald dan zijn ondergeschikten. Het is onaanvaardbaar dat deze ondergeschikten alsdan wat hun mogelijkheden voor bevordering betreft, volledig afhankelijk zijn van het carrièreverloop van die leidinggevende waar zij geen enkele invloed op hebben.
2.2.
Het Gerecht is voorts van oordeel dat in het landsbesluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de stelling van geïntimeerde dat de door hem beklede functie wel degelijk op het niveau van schaal 11 moet worden gewaardeerd. In dit verband is van belang dat niet is gebleken dat met betrekking tot het voor de functie van klager opgemaakte functie-informatie-formulier (fif) een waardering heeft plaatsgevonden door het Departamento Recurso Humano.
3.1.
Appellant stelt in zijn beroepschrift voorop dat bevordering een discretionaire bevoegdheid is, zodat de rechter terughoudend dient te toetsen. Appellant betoogt dat het Gerecht het bevorderingsbeleid onjuist heeft geïnterpreteerd. Onder diensthoofd moet ook begrepen worden een leidinggevende. Verder is gewezen op de uitspraak van de Raad van 20 februari 2013, RvBAz 20011/50622, waarin het beleid van schaalverschil in de interne verhoudingen niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist is geacht.
3.2.
Met betrekking tot de waardering van de door geïntimeerde beklede functie van hoofd van de afdeling Inspectiezaken heeft appellant bij beroepschrift een door het Departamento Recurso Humano opgemaakt functiewaarderingsrapport (van 24 november 2014) overgelegd, welk rapport gebaseerd is op een fif van 13 juli 2012, dat gelijk was aan een op 22 september 2009 opgemaakt fif. De maximale waardering van die functie is, aldus appellant, vastgesteld op schaal 10.
3.3.
In zijn pleitnotitie herhaalt appellant zijn beroepsgronden en wijst hij erop dat geïntimeerde in zijn functie ressorteert onder het hoofd van de afdeling Technische Zaken. Pas nadat deze laatste per 1 juli 2012 een bevordering had gekregen naar schaal 11, kwam geïntimeerde in aanmerking voor bevordering naar schaal 10.
4.1.
Geïntimeerde heeft bij contramemorie gesteld dat appellant de aangevallen uitspraak verkeerd leest waar het gaat om het bevorderingsbeleid en het daarin gebruikte begrip diensthoofd. Geïntimeerde heeft er verder op gewezen dat de (bezoldigings)verhoudingen op de datum waarop het bevorderingsverzoek betrekking heeft, 1 september 2003, anders was dan door appellant in aanmerking is genomen: er was toen een directeur het diensthoofd met wie het schaalverschil zeker meer dan een schaal was.
4.2.
Het beroep dat appellant doet op de genoemde uitspraak van de Raad moet naar de opvatting van geïntimeerde worden verworpen. Hij stelt zich op het standpunt dat die uitspraak op een vergissing / misvatting berust. In ieder geval moet van die uitspraak worden teruggekomen.
4.3.
Geïntimeerde heeft gedetailleerd aangegeven hoe het verloop is geweest van de plaats van zijn functie in de (ontwikkeling van de) organisatie, hoe en wanneer er voorstellen zijn geweest om die functie hoger te bezoldigen en dat een en ander aanleiding geeft hem geheel conform zijn verzoek te bevorderen. Dit verzoek gaat terug naar een inschaling in schaal 10 per 1 april 1996 en naar schaal 11 per 1 september 2003.
4.4.
In zijn pleitnotitie heeft geïntimeerde de kern van zijn verweer herhaald. Met betrekking tot het bij het beroepschrift overgelegde functiewaarderingsrapport merkt geïntimeerde op dat geen melding wordt gemaakt van een fif van 13 juli 2012, terwijl het rapport bovendien ongedateerd is. Evenals het fif van 22 september 2009 is ook dit fif van 2012 niet door geïntimeerde ondertekend, zo wordt gesteld.
4.5.
Aan het slot van zijn pleitnotitie zet geïntimeerde ‘summa sumarum’ uiteen dat hij heeft verzocht om bevorderd te worden per 1 april 1996 naar schaal 10 en per 1 september 2003 naar schaal 11. Naar zijn oordeel voldeed hij toen aan alle eisen om aldus bevorderd te worden. Op 8 september 2009 is door zijn directeur voorgesteld om hem per 1 januari 2010 te bevorderen naar schaal 10 met toekenning van een gratificatie over de periode vanaf 1 september 2003, aldus geïntimeerde. Hij heeft het op 22 september 2009 ingevulde fif voor gezien getekend en het op13 juli 2012 ingevulde fif heeft hij niet ondertekend omdat hij het niet eens was met de omschrijving van zijn werkzaamheden.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Als hij geïntimeerde volgt in zijn samengevatte standpunt, moet worden vastgesteld dat geïntimeerde op twee momenten ervan overtuigd was dat hem een bevordering toekwam, te weten op 1 april 1996 en op 11 september 2003. Op, en lang na beide data is de bezoldiging van geïntimeerde ongewijzigd gebleven. Tegen de toen dus zijns inziens onjuiste handhaving van zijn oude bezoldiging, tegen de kennelijke weigering om tot bevordering over te gaan, heeft geïntimeerde geen rechtsmiddelen aangewend. Eerst op 28 maart 2011, nadat hij nog in 2009 een fif voor gezien had getekend, heeft geïntimeerde een verzoek aan appellant gedaan om hem te bevorderen naar schaal 10, respectievelijk 11 op de genoemde tijdstippen in 1996 (lees: 1997) en 2003. Bij de hier aan de orde zijnde afwijzing is dat verzoek niet gehonoreerd.
5.2.
In strikte zin is de afwijzing de eerste voor bezwaar vatbare beslissing betreffende de door geïntimeerde gewenste bevorderingen. Voor de rechterlijke toetsing van die afwijzing moet deze naar het oordeel van de Raad in de bijzondere omstandigheden van het geval echter op één lijn worden gesteld met een weigering terug te komen van die eerdere weigeringen. Geïntimeerde was op de door hem gewenste bevorderingsdata immers op de hoogte van zijn bezoldigingspositie en hij had kort nadien - en in ieder geval jaren eerder dan hij heeft gedaan - zijn bevorderingsverzoek formeel bij appellant aan de orde kunnen stellen en tegen het uitblijven van een positieve beslissing een rechtsmiddel daartegen kunnen aanwenden. Hij heeft echter tot 28 maart 2011 in de situatie berust.
5.3.
Het op 28 maart 2011 gedane verzoek om toekenning van een hogere bezoldigingsschaal dient dus op één lijn te worden gesteld met een verzoek om terug te komen van eerder genomen (in rechte vaststaande) beslissingen over de bezoldiging. De afwijzing heeft daarmee het karakter van een weigering terug te komen van de in rechte onaantastbaar geworden beslissingen betreffende een bevordering per 1996 en per 2003.
5.4.
Een administratief orgaan als appellant is in het algemeen bevoegd een verzoek van een ambtenaar om van een eerder genomen beslissing terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Indien het orgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere beslissing handhaaft, kan een terzake gemaakt bezwaar echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijke beslissing. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het administratief recht. De rechter dient dan ook de oorspronkelijke beslissing tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het administratief orgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.5.
In lijn met het vorenstaande had het Gerecht zich in dit geval dienen te beperken tot de vraag of aan het verzoek om bevordering nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden ten grondslag hebben gelegen. Nu zodanige nova - ten opzichte van de situatie waarin geïntimeerde heeft berust - niet naar voren zijn gekomen, had het Gerecht reeds hierom tot het oordeel moeten komen dat het bezwaar van geïntimeerde niet kan slagen.
5.6.
De aangevallen uitspraak komt dus voor vernietiging in aanmerking en het bezwaar dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
6. De slotsom is dat de bestreden afwijzing in stand kan blijven. Het hoger beroep moet dus gegrond worden verklaard, de aangevallen uitspraak, waarbij de afwijzing is nietig verklaard, moet worden vernietigd en het bezwaar moet alsnog ongegrond worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat het bezwaar van geïntimeerde ongegrond is.

Beslissing

De Raad van Beroep:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het bezwaar alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.