ECLI:NL:ORBAACM:2023:48

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AUA2022H00176
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • P.J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ingangsdatum bevordering ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de ingangsdatum van de bevordering van de geïntimeerde, die in 2017 niet voldeed aan de voorwaarde van een positieve beoordeling. De Gouverneur had in een landsbesluit van 5 februari 2021 besloten de geïntimeerde te bevorderen naar de rang van technisch opzichter, schaal 6, met ingang van 1 januari 2020. Geïntimeerde maakte bezwaar tegen dit besluit, met name tegen de ingangsdatum van de bevordering. Het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde het landsbesluit wat betreft de ingangsdatum, en droeg de Gouverneur op om opnieuw te beslissen over de ingangsdatum van de bevordering.

In hoger beroep stelde de Raad van Beroep dat de reikwijdte van het geding enkel de inschaling betrof en niet de bevorderingsdatum. De Raad volgde de Gouverneur in zijn standpunt dat de ingangsdatum van de bevordering niet eerder dan 1 januari 2018 kon zijn, omdat de geïntimeerde in 2017 niet voldeed aan de voorwaarde van een positieve beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht voor zover het bezwaar gegrond was verklaard en het landsbesluit was vernietigd, maar vernietigde de opdracht aan de Gouverneur om opnieuw te beslissen over de bevordering. De Raad droeg de Gouverneur op om binnen twee maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de Raad.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 juni 2023
Zaaknummer: AUA2022H00176

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 20 juni 2022, GAZA nr. AUA202100767 (ECLI:NL:OGAACMB:2021:125; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Geïntimeerde],
wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
en
appellant.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 5 februari 2021 (Landsbesluit) heeft appellant besloten geïntimeerde te bevorderen naar de rang van technisch opzichter, schaal 6, met ingang van 1 januari 2020.
Geïntimeerde heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht dat bezwaar gegrond verklaard. Het heeft het Landsbesluit vernietigd wat betreft de ingangsdatum van de bevordering, het heeft appellant opgedragen opnieuw te beslissen over de ingangsdatum van de bevordering van geïntimeerde en het heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2023, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is met ingang van 1 januari 2012 benoemd bij de Dienst Openbare Werken (DOW) in de functie van 1ste projectmedewerker infrastructuur & verkeer in de (maximale) rang van onderopzichter, schaal 5.
1.2.
Bij landsbesluit van 24 september 2020 is vastgelegd dat geïntimeerde met ingang van 1 januari 2017 is ontheven uit zijn genoemde functie en is aangesteld in de functie van projectvoerder infrastructuur & verkeer. Deze functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 10.
1.3.
Na een goede beoordeling door onder andere zijn leidinggevende heeft de directeur van de DOW op 10 september 2020 het voorstel gedaan geïntimeerde te bevorderen naar de rang van technisch opzichter, schaal 6, met ingang van 1 januari 2020.
1.4.
Na een positief advies van het Departamento Recurso Humano heeft appellant bij het Landsbesluit besloten geïntimeerde met ingang van 1 januari 2020 te bevorderen naar de rang van technisch opzichter, schaal 6 (dienstjaar 11).
1.5.
Geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen het Landsbesluit. Hij achtte de toegekende schaal onjuist omdat hij een ondergeschikte medewerker had die ingeschaald was in schaal 7. Daarmee was de inschaling zijns inziens in strijd met het door appellant gevoerde beleid. Ter zitting van het Gerecht is daaraan toegevoegd dat zijn bezwaar ook betrekking had op de ingangsdatum van de bevordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar gegrond verklaard wat betreft de ingangsdatum van de bevordering.
2.1.
Het Gerecht heeft daartoe overwogen dat die ingangsdatum moest worden bepaald op 1 januari 2017 omdat geïntimeerde toen voldeed aan alle bevorderingseisen. Ten aanzien van het aspect van het beschikken over de geschiktheid en bekwaamheid om de schaal-6-functie te vervullen heeft het Gerecht overwogen dat geïntimeerde goed heeft gescoord bij zijn beoordeling over 2018 waarbij ‘niet is gesteld of gebleken dat dit (goede) functioneren ten opzichte van het functioneren gedurende 2017 een enorme verbetering was’. Daaruit heeft het Gerecht afgeleid dat geïntimeerde kennelijk van meet af aan, dus vanaf 1 januari 2017, beschikt over de geschiktheid en bekwaamheid om bedoelde functie te vervullen.
2.8.
Het Gerecht heeft het Landsbesluit vernietigd wat betreft de daarin opgenomen ingangsdatum van de bevordering en heeft aan appellant de opdracht gegeven binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek om bevordering van geïntimeerde, met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de reikwijdte van het geding enkel de inschaling is en niet de bevorderingsdatum. Daartoe heeft appellant gewezen op het bezwaarschrift dat enkel rept over de inschaling in relatie tot het beleid.
3.1.
Inhoudelijk heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 oktober 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:66. De daaraan door het Gerecht gegeven uitleg acht appellant niet juist. De bekwaamheid om de hoger gewaardeerde functie te kunnen vervullen, kan worden vastgesteld door een beoordeling. Bij gebrek aan een beoordelingsreglement kan dat door een beredeneerd oordeel van het diensthoofd. Naar het oordeel van appellant is dat hier niet aanwezig en kan de uitspraak van 27 oktober 2021 gewoon worden gevolgd en er is geen sprake van een uitzonderingsgeval zoals genoemd in die uitspraak.
4. Geïntimeerde heeft volhard in zijn standpunt.
5. De Raad komt tot het volgende oordeel.
5.1.
Hij overweegt in de eerste plaats dat hij appellant kan volgen in zijn standpunt dat het Gerecht is uitgegaan van een onjuiste omvang van het geding. Inderdaad heeft geïntimeerde slechts de hoogte van de toegekende schaal betwist, omdat die in strijd zou zijn met het beleid van appellant. De omstandigheid dat ter zitting van het Gerecht van de kant van het Gerecht de ingangsdatum te berde is gebracht en dat geïntimeerde toen heeft gezegd dat die datum wat hem betreft ook in geschil is, maakt dat niet anders. De Raad acht hierbij van belang dat het bezwaarschrift van de hand van een rechtsgeleerde gemachtigde was. Dat deze heeft gesteld dat hij zich het recht voorbehield het bezwaarschrift ter zitting nader aan te vullen, maakt het evenmin anders.
5.2.
Appellant heeft in de loop van de procedure het nadere standpunt ingenomen dat op basis van de beschikbare stukken waarvan in het bijzonder de beoordeling over 2018, vastgesteld kan worden dat bevordering van geïntimeerde met ingang van 1 januari 2018 mogelijk is omdat dan reeds aan alle bevorderingseisen is voldaan. Ook dus aan de eis van een positieve beoordeling. Daarmee komt het Landsbesluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
5.3.
De Raad rest dan een inhoudelijk oordeel over het jaar 2017. Naar de opvatting van appellant voldeed geïntimeerde niet aan de voorwaarde van een positieve beoordeling. Dat oordeel was er pas over 2018. De Raad volgt appellant in zijn kritiek op de aangevallen uitspraak op dit punt. Er is geen positieve beoordeling over 2017 en evenmin een beredeneerd positieve beoordeling van het diensthoofd. De Raad verwijst verder naar hetgeen is gesteld onder 3.1. Uit de meergenoemde uitspraak van de Raad volgt dat voor een ambtenaar die in zijn ‘oude’ functie de maximale schaal heeft bereikt en benoemd wordt in een zwaardere functie, bevordering geen automatisme is.
5.4.
De vraag die dan resteert, is, of het door geïntimeerde naar voren gebrachte beleid van appellant betreffende het toekennen van een hogere rang en schaal in dit geval toegepast had moeten worden. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend. In de eerste plaats geldt ook hier dat aan de eis van een positieve beoordeling niet is voldaan.
5.5.
Verder volgt de Raad het verweer dat appellant in eerste aanleg heeft gevoerd. Kortweg komt dat neer op het volgende.
Het beleid inzake schaalverschillen tussen een diensthoofd en de medewerkers heeft slechts betrekking heeft op diensthoofden en niet op alle leidinggevenden; geïntimeerde is geen diensthoofd.
Voor toepassing van het beleid gericht op scheefgroei in de bezoldigingsverhoudingen moet de functie voldoen aan een aantal criteria waaronder het bekleed zijn met klaarblijkelijke interne en externe verantwoordelijkheid (tekenbevoegdheid). Blijkens de functiebeschrijving is daarvan bij geïntimeerde geen sprake.
5.6.
Tot slot zou een directe bevordering naar schaal 7 in strijd komen met het in de rechtspraak aanvaarde uitgangspunt dat geen rang kan worden overgeslagen.
5.7.
De Raad ziet in hetgeen onder 5.2 is gesteld, aanleiding om de aangevallen uitspraak te bevestigen voor zover het bezwaar van geïntimeerde gegrond is verklaard en het Landsbesluit vernietigd is en appellant is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.
5.8.
Uit hetgeen is overwogen onder 5.3 tot en met 5.5. volgt dat er geen aanleiding is om appellant op te dragen met de bevordering naar schaal 6 verder terug te gaan dan 1 januari 2018.
5.9.
De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover aan appellant de opdracht is gegeven opnieuw op het verzoek om bevordering te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De Raad zal appellant de opdracht geven een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad hierboven in zijn uitspraak heeft overwogen.
5.10.
Uitgaande van de ingangsdatum van de bevordering van 1 januari 2018 gaat de Raad ervan uit dat appellant in het verlengde van het nieuwe besluit zal bezien en beslissen of geïntimeerde vervolgens kan worden bevorderd naar de rang van technisch opzichter 1ste klasse, schaal 7, met ingang van 1 januari 2021.
6. De Raad ziet in het bovenstaande aanleiding voor een veroordeling van appellant in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het bezwaar gegrond verklaard is en het Landsbesluit vernietigd is en appellant veroordeeld is tot vergoeding van proceskosten;
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aan appellant de opdracht is gegeven opnieuw op het verzoek om bevordering te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen;
draagt appellant op om binnen twee maanden na de datum van de uitspraak van de Raad een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in zijn uitspraak heeft overwogen;
veroordeelt appellant in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (eenduizend vierhonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en drs. P.J. Thijssen, leden, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.