ECLI:NL:OGAACMB:2021:125

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
AUA20210767
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in de rang van technisch opzichter en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om de bevordering van klager, een ambtenaar, naar de rang van technisch opzichter (schaal 6) door de Gouverneur van Aruba. Klager, die sinds 1 januari 2012 de functie van onderopzichter 1ste klasse (schaal 5) bekleedde, heeft op 22 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Gouverneur om hem met ingang van 1 januari 2020 te bevorderen naar schaal 6. Klager stelt dat hij eerder in aanmerking had moeten komen voor deze bevordering, gezien zijn functie als projectvoerder infrastructuur en verkeer, die maximaal gewaardeerd is op schaal 10. De Gouverneur heeft in zijn besluit aangegeven dat klager pas na drie jaar diensttijd in de rang van onderopzichter 1ste klasse in aanmerking komt voor bevordering.

Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, omdat hij pas op 22 februari 2021 kennis nam van de bestreden beschikking. Het gerecht heeft vervolgens de standpunten van beide partijen belicht. Klager betwist de ingangsdatum van zijn bevordering en stelt dat de Gouverneur in strijd handelt met zijn eigen beleidsregels, aangezien hij leiding geeft aan iemand die al in schaal 7 is bezoldigd.

Het gerecht heeft geconcludeerd dat klager voldoet aan de anciënniteitseis en de functiewaarderingseis voor bevordering naar schaal 6. Echter, er is onduidelijkheid over de gunstige beoordeling van klager door de directeur van de DOW. Het gerecht heeft besloten het onderzoek te heropenen en de Gouverneur in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag waarom klager niet eerder in aanmerking komt voor bevordering. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

Uitspraak van 22 november 2021
Gaza nr. AUA202100767

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

TUSSENUITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 5 februari 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 januari 2020 uit de rang van onderopzichter 1ste klasse (schaal 5) te ontheffen en te benoemen in de rang van adjunct-technisch opzichter (schaal 5), en hem naar de rang van technisch opzichter (schaal 6) te bevorderen.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 22 maart 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 1 juli 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 oktober 2021, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd pas op 22 februari 2021 kennis te hebben genomen van de bestreden beschikkingen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
Standpunten van partijen
2.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat klager sinds 1 januari 2017 de functie van projectvoerder infrastructuur en verkeer bij de Dienst Openbare Werken (DOW) bekleedt, welke functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 10, dat klager vanaf 1 januari 2012 de rang van onderopzichter 1ste klasse bekleedt, dat hij met ingang van 1 januari 2020 in aanmerking komt voor een bevordering en dat zijn functioneren een bevordering naar de rang van technisch opzichter (schaal 6) rechtvaardigt.
In zijn contramemorie heeft verweerder zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat klager niet eerder dan 1 januari 2020 in aanmerking komt voor een bevordering, omdat zijn diensthoofd heeft voorgesteld hem met ingang van die datum, te weten na drie jaar diensttijd in de rang van onderopzichter 1ste klasse te hebben volbracht, te bevorderen, en omdat de beleidsregels die betrekking hebben op het voorkomen of beperken van scheve verhoudingen (schaalverschil en versnelde carrièrelijn), niet op klager van toepassing zijn.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van zijn bevordering naar schaal 6 en stelt zich daarbij –samengevat– op het standpunt dat verweerder hiermee in strijd handelt met de eigen beleidsregels, zodat het bestreden landsbesluit niet in stand kan blijven.
Ter onderbouwing hiervan heeft klager aangevoerd, dat hij leiding geeft aan iemand die reeds in schaal 7 is bezoldigd, waardoor er sprake is van een scheve verhouding. Het is vast beleid van verweerder dat een leidinggevende minimaal één schaal hoger dan zijn ondergeschikte(n) dient te worden ingeschaald, aldus klager. Verder heeft hij aangevoerd dat verweerder hem met ingang van 1 januari 2017 naar schaal 6 had moeten bevorderen en met ingang van 1 januari 2020 naar schaal 7, nu hij vanaf 1 januari 2017 een functie is gaan bekleden die op het niveau van schaal 10 is gewaardeerd.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden klager met ingang van 1 januari 2020 naar schaal 6 heeft bevorderd. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De feiten
4.1
Bij Landsbesluit van 1 november 2012 is klager met ingang van 1 januari 2012 aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst in de functie van 1ste projectmedewerker infra & verkeer in de rang van onderopzichter 1ste klasse (schaal 5) bij de DOW. Deze functie is op het maximale niveau van schaal 5 gewaardeerd.
4.2
Bij brief van 10 september 2020 heeft de directeur van de DOW een voorstel gedaan om klager met ingang van 1 januari 2020 te bevorderen naar de rang van technisch opzichter (schaal 6). In die brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“ (…) De heer [klager] is positief beoordeeld door zijn leidinggevenden. Betrokkene vervult met ingang van 1 januari 2017 de functie van Projectvoerder op de subafdeling Infra & Verkeer van de hoofdafdeling Beheer Infra bij de DOW. Betrokkene is vanaf 1 januari 2012 in de rang van onderopzichter 1ste klasse (schaal 5).
De functie van Projectvoerder Infrastructuur en Verkeer is maximaal gewaardeerd op schaal 10 (…). Betrokkene functioneert naar tevredenheid van zijn leidinggevenden. Derhalve wordt voorgesteld om de heer [klager] met ingang van 1 januari 2020, te weten na drie jaar diensttijd in de rang van onderopzichter 1ste klasse te hebben volbracht, te bevorderen naar de rang van technisch opzichter (schaal 6).
4.3
Bij Landsbesluit van 24 september 2020 is klager met ingang van 1 januari 2017 uit de functie van 1ste projectmedewerker infrastructuur & verkeer ontheven en aangesteld in de functie van projectvoerder infrastructuur & verkeer. Deze functie is maximaal gewaardeerd op het niveau van schaal 10.
4.5
Bij bestreden landsbesluit is klager met ingang van 1 januari 2020 naar schaal 6 bevorderd.
De regelgeving
5.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
5.2
Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht (de beoordelingsvereiste).
5.3
Voor een bevordering naar de rang van technisch opzichter (schaal 6) is vereist dat de betrokkene ten minste drie jaar dienst in de rang van adjunct technisch opzichter (schaal 5) danwel een gelijkwaardige ervaring heeft (
dienstanciënniteitseis), en dat er een vacature bestaat (functiewaarderingsvereiste).
De beoordeling
6.1
Het gerecht stelt voorop dat bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegde gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6.2
In dit geval is niet in geschil dat klager vanaf 1 januari 2012 tot 1 januari 2017 een functie heeft bekleed op het niveau van schaal 5 en dat hij in die schaal was bezoldigd. Evenmin is in geschil dat klager vanaf 1 januari 2017 een functie is gaan vervullen op het niveau van schaal 10.
Het gerecht stelt dan ook vast, dat klager vanaf 1 januari 2017 aan zowel de anciënniteitseis als de functiewaarderingseis voor een bevordering naar de rang van technisch opzichter voldoet.
6.3
Wat betreft de vereiste van gunstige beoordeling, overweegt het gerecht als volgt.
Uit het advies van de directeur DOW blijkt dat klager weliswaar gunstig is beoordeeld, maar niet vanaf wanneer. Verder is onduidelijk gebleven waarom de directeur voorstelt om klager met ingang van 1 januari 2020 te bevorderen, terwijl hij daarbij stelt dat klager dan drie jaar diensttijd in de rang van onderopzichter 1ste klasse heeft volbracht. Klager heeft immers reeds met ingang van 1 januari 2015 drie jaar dienst in de rang van onderopzichter 1ste klasse volbracht.
Gelet hierop zal het gerecht verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van Beroep van 21 juli 2021 (ECLI:NL:ORBAACM:2021:51), in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de vraag waarom klager niet met ingang van zijn plaatsing in de functie van projectvoerder Infrastructuur & Verkeer met ingang van 1 januari 2017 in aanmerking komt voor een bevordering naar schaal 6.
6.4
Het gerecht heropent het onderzoek in deze zaak en verwijst deze naar de hieronder te noemen datum voor akte- uitlating zijdens verweerder.
6.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- heropent het onderzoek en stelt verweerder in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over de in r.o. 6.3 geformuleerde vraag;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van
maandag, 13 december 2021, voor indiening van bedoelde akte door verweerder;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.