ECLI:NL:ORBAACM:2023:26

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AUA2022H00218
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om heroverweging van disciplinair ontslag van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, waarin het bezwaar van de geïntimeerde tegen een afwijzing van een verzoek om heroverweging van een disciplinair ontslag gegrond werd verklaard. De zaak betreft een ambtenaar die in 2013 disciplinair ontslag kreeg opgelegd wegens plichtsverzuim, specifiek het niet storten van opbrengsten van twee N.V.'s. De Gouverneur was bevoegd om te beslissen op het verzoek van de ambtenaar om terug te komen van het ontslag, maar de Minister had dit verzoek afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat de Gouverneur alsnog moest beslissen, maar de Minister ging in hoger beroep. Tijdens de zitting bleek dat de gemachtigde van de Minister ook door de Gouverneur was gemachtigd, waardoor het bevoegdheidsgebrek was geheeld. De Raad bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de kennisgeving van het Openbaar Ministerie over het afzien van strafvervolging geen nieuw feit was dat het ontslagbesluit kon herzien. De Raad veroordeelde de Gouverneur tot betaling van proceskosten aan de geïntimeerde.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Zaaknummer: AUA2022H00218

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 29 augustus 2022 (ECLI:NL:OGAACMB:2022:64, aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Geïntimeerde],
wonend in Aruba,
geïntimeerde,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
en
appellant.

Procesverloop

Bij beslissing van 12 oktober 2021 (Beslissing) heeft de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (Minister) een verzoek van geïntimeerde om een landsbesluit van 8 maart 2013 (Landsbesluit) in te trekken, afgewezen.
Geïntimeerde heeft tegen de Beslissing bezwaar gemaakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht dat bezwaar gegrond verklaard en de Beslissing vernietigd. Het Gerecht heeft de Minister veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde.
De Minister heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contramemorie ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2023, waar de Minister en appellant zich hebben doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Geïntimeerde is in persoon verschenen, met bijstand van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij het Landsbesluit is aan geïntimeerde, destijds inningscontroleur bij [A], de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, subsidiair ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid. Het Landsbesluit is na de tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 11 juli 2017 in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Op een verzoek van geïntimeerde van 11 september 2018 om heroverweging van het Landsbesluit heeft de minister op 3 december 2018 afwijzend beslist. Tegen deze beslissing heeft geïntimeerde geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Op 14 mei 2021 heeft geïntimeerde opnieuw het verzoek gedaan om heroverweging van het hem bij het Landsbesluit gegeven ontslag. Aanleiding is geweest een in februari 2021 boven tafel gekomen bericht van de officier van justitie (kennisgeving) dat zij afziet van strafvervolging van geïntimeerde ‘omdat er geen wettig bewijs is’.
1.4.
Bij de Beslissing van 12 oktober 2021 is het verzoek van geïntimeerde afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het bezwaar van geïntimeerde tegen de Beslissing gegrond verklaard. Het heeft de Beslissing vernietigd en het heeft de Minister veroordeeld in de proceskosten van geïntimeerde tot een bedrag van Afl. 1.400,00.
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat, nu tot het verlenen van ontslag niet de Minister maar de Gouverneur bevoegd is, ook deze laatste bevoegd was - en niet de Minister - om een beslissing te nemen op het verzoek van geïntimeerde om terug te komen van het hem bij het Landsbesluit verleende ontslag.
2.2.
Het Gerecht heeft overwogen dat de Gouverneur alsnog op het verzoek van geïntimeerde van 14 mei 2021 zal moeten beslissen. Omdat de Gouverneur niet als verweerder in het geding was betrokken, kon het Gerecht hem geen last geven tot het nemen van een beslissing op dat verzoek.
2.3.
Ten gronde heeft het Gerecht - zij het ten overvloede - opgemerkt dat niet valt in te zien dat de kennisgeving niet als een nieuw gebleken feit of omstandigheid kan worden gezien die een ander licht werpt op het Landsbesluit. Daarbij is verder gewezen op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin tot uitdrukking is gebracht dat, ingeval een strafrechtelijke procedure niet tot vervolging of een veroordeling heeft geleid, de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM gewaarborgde onschuldpresumptie meebrengt dat de onschuld van een voormalige verdachte door de overheid niet (meer) in twijfel wordt getrokken.
3. De Minister heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat zijn gemachtigde eveneens door de Gouverneur is gemachtigd om hem in het geding te vertegenwoordigen.
3.1.
De Minister heeft verder betoogd dat het Gerecht er geen rekening mee heeft gehouden dat appellant niet gebonden is aan wat zich in een strafrechtelijke procedure heeft afgespeeld. Het feit dat er strafrechtelijk onvoldoende bewijs is dat geïntimeerde zich schuldig gemaakt heeft aan een strafbaar feit, betekent niet dat aan geïntimeerde niet wegens ernstig plichtsverzuim ontslag zou kunnen worden verleend. Nu het Landsbesluit in rechte onaantastbaar is geworden, staat in rechte vast dat geïntimeerde zich schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten plichtsverzuim.
Het seponeren door het Openbaar Ministerie van de strafzaak tegen geïntimeerde is daardoor geen nieuw feit waardoor het ontslagbesluit dient te worden herzien. Hierdoor speelt de onschuldpresumptie ook geen rol.
4. Geïntimeerde heeft gesteld dat het geconstateerde bevoegdheidsgebrek niet kan worden geheeld door een mededeling van de gemachtigde van de Minister.
4.1.
Geïntimeerde heeft verder enkele opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de overweging ten overvloede van het Gerecht en is ingegaan op de inhoudelijke kant van het geschil, in het bijzonder wat betreft de onschuldpresumptie.
4.2.
Geïntimeerde heeft de Raad verzocht om in het belang van een finale geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien door het ontslagbesluit te herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
Hij verenigt zich met het oordeel van het Gerecht dat het niet tot de bevoegdheid van de minister behoort, maar tot die van de Gouverneur, om te beslissen op het verzoek van geïntimeerde om terug te komen van het hem bij het Landsbesluit gegeven ontslag. De vernietiging van de Beslissing waarbij de Minister heeft geweigerd terug te komen van dat ontslagbesluit is dus op zichzelf terecht.
5.2.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat de gemachtigde van de Minister eveneens door de Gouverneur is gemachtigd hem in deze zaak te vertegenwoordigen en dat de Gouverneur de rechtsgevolgen van de afwijzingsbeslissing voor zijn rekening wil nemen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat de Raad in het navolgende zal bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde Beslissing in stand te laten.
5.3.
Uit het voorgaande volgt ook dat, zoals uit de partijvermelding in het hoofd van deze uitspraak reeds blijkt, de Gouverneur hier als appellant moet worden aangemerkt.
5.4.
In het Landsbesluit is geïntimeerde als plichtsverzuim verweten dat hij opbrengsten van twee genoemde N.V.’s over de maanden mei, juni en juli 2012 tot bedragen van Afl. 21.866,50 en Afl. 9.940,70 niet heeft gestort en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de kans om hetzij de stortingsbewijzen over te leggen of alsnog de vermiste bedragen door storting bij de bank te voldoen en dat er in het verleden ook al sprake is geweest van soortgelijke gevallen van plichtsverzuim. Dat er verder gesteld is “dat vooralsnog blijkt dat de vermoedelijk gepleegde strafbare feiten direct in relatie staan met het functioneren van betrokkene als ambtenaar”, maakt niet dat er in relevante mate sprake was van een strafrechtelijke insteek – integendeel.
5.5.
In het Landsbesluit is vooropgesteld dat “een disciplinair onderzoek wordt ingesteld ter zake van verduistering”. Dat sluit aan bij de door appellant overgelegde productie 14 die de volgende informatie bevat van het Openbaar ministerie, gedateerd 23 november 2012:
“Tot op heden is bij het Openbaar Ministerie geen inverzekeringstelling dan wel een proces-verbaal binnengekomen waaruit blijkt dat betrokkene bij een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit is betrokken.”
5.6.
De kennisgeving is daarom hier niet op te vatten als een novum dat een ander licht werpt of kan werpen op de opgelegde disciplinaire straf van ontslag of op het subsidiair wegens functionele ongeschiktheid verleende ontslag.
5.7.
De - inmiddels - herhaalde weigering om terug te komen van het bij het Landsbesluit gegeven ontslag houdt in rechte stand.
5.8.
De slotsom is dat, gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2, de bij de aangevallen uitspraak uitgesproken vernietiging van de Beslissing moet worden bevestigd. Gelet op de overwegingen 5.4 tot en met 5.7 moeten de rechtsgevolgen van die Beslissing geheel in stand worden gelaten. Met toepassing van artikel 87 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak moet de nietigheid van de Beslissing voor gedekt worden verklaard.
5.9.
Aan de door het Gerecht in de aangevallen uitspraak gemaakte opmerking over een mogelijke fictieve weigering komt geen betekenis (meer) toe.
6. De Raad ziet in het overwogene onder 5.1 en 5.2 aanleiding de Gouverneur te veroordelen in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak met dien verstande dat de nietigheid van de bestreden Beslissing van 12 oktober 2021 voor gedekt wordt verklaard;
veroordeelt de Gouverneur van Aruba tot betaling aan geïntimeerde van zijn proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (eenduizend vierhonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.