ECLI:NL:OGAACMB:2022:64

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
AUA202103340
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden ontslagbesluit in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in het bezwaar van klager tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van een eerder genomen ontslagbesluit. Klager, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening, die zijn verzoek om intrekking van het ontslagbesluit van 8 maart 2013 had afgewezen. Het gerecht overwoog dat de beslissing om terug te komen op het ontslagbesluit aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. Het gerecht concludeerde dat de afwijzing van klagers verzoek onbevoegd was en vernietigde de bestreden beschikking. Het gerecht benadrukte dat de Gouverneur bij het nemen van een beslissing op het verzoek van klager rekening moet houden met de kennisgeving van niet vervolging door de officier van justitie, die relevant kan zijn voor de beoordeling van het ontslagbesluit. De uitspraak heeft ook implicaties voor de onschuldpresumptie zoals gewaarborgd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gerecht heeft verweerder bovendien veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtskundige bijstand aan klager, vastgesteld op Afl. 1.400,-.

Uitspraak

Uitspraak van 29 augustus 2022
Gaza nr. AUA202103340

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR en RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 12 oktober 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klager van 14 mei 2021 tot intrekking van het landsbesluit van 8 maart 2013 waarbij aan klager disciplinair ontslag is verleend, afgewezen.
Hiertegen heeft klager op 12 november 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 5 januari 2022 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft het bezwaar ter zitting behandeld op 11 april 2022. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij landsbesluit van 8 maart 2013 no. 2, heeft verweerder besloten (I.) aan klager, met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, juncto artikel 85, eerste lid, van de Lma, de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening van het landsbesluit, althans voor zover de genoemde ontslaggrond komt te vervallen, aan klager, met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma, eervol ontslag te verlenen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening in van het landsbesluit, (II.) te bepalen dat, wegens dienstbelang, de disciplinaire straf van ontslag met onmiddellijke ingang ten uitvoer wordt gelegd en (III.) dat door de Directie Financiën een civiele procedure tegen klager zal worden opgestart om het door hem verduisterde bedrag van in totaal Afl. 31.807,20 van de opbrengsten van de N.V. ELMAR en van Afl. 21.866,50 en Afl. 9.940,70 van de opbrengsten van WEB N.V. terug te vorderen.
1.2
Tegen dit landsbesluit heeft klager op 6 maart 2015 bezwaar gemaakt.
1.3
Bij uitspraak van dit gerecht van 4 januari 2016 (Gaza nr. 468 van 2015) heeft de ambtenarenrechter het onder 1.2 genoemde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
1.4
Tegen die uitspraak heeft klager op 29 januari 2016 hoger beroep ingesteld.
1.5
Bij uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de Raad) van 11 juli 2017 (RvBAz 2016/78114) heeft de Raad de onder 1.3 genoemde uitspraak bevestigd.
1.6
Bij brief van 11 september 2018 heeft klager aan verweerder verzocht om het ontslagbesluit van 8 maart 2013 te heroverwegen.
1.7
Bij schrijven van 3 december 2018 heeft verweerder klager bericht dat het ontslagbesluit door de uitspraak van de Raad formele rechtskracht heeft gekregen en vanwege het gepleegde plichtsverzuim het vertrouwen in zijn persoon ernstig is geschaad, waardoor zijn verzoek niet wordt ingewilligd.
1.8
Bij kennisgeving van 22 februari 2021 heeft de officier van justitie aan klager bericht dat van vervolging wordt afgezien. In de kennisgeving staat onder meer:
“(…)
geeft kennis aan de verdachte dat zij, de officier van justitie, hem niet zal vervolgen omdat er geen wettig bewijs is.”
1.9
Bij brief van 14 mei 2021 heeft klager aan verweerder verzocht om terug te komen van het ontslagbesluit van 8 maart 2013, aangezien de officier van justitie bij de onder 1.9 vermelde kennisgeving aan klager heeft bericht af te zien van vervolging.
1.1
De afwijzing van dit verzoek door verweerder is het onderwerp van het onderhavige geding.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de beschikking van 12 oktober 2021 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager aan zijn verzoek om terug te komen van het in rechte onaantastbare landsbesluit van 8 maart 2013 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die tot heroverweging van dat landsbesluit nopen.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van het ontslagbesluit van 8 maart 2013, en voert - kort samengevat - aan dat de bestreden beschikking onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat en waarom de hiervoor onder 1.8 vermelde kennisgeving van de beslissing tot niet vervolging geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid (novum) is. Door voorbij te gaan aan de kennisgeving wordt inbreuk gemaakt op de onschuldpresumptie, zoals gewaarborgd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De beoordeling
3.1
Ambtshalve overweegt het gerecht allereerst het volgende. Volgens artikel 90 van de Lma wordt ontslag gegeven door het tot het benoemen tot het ambt bevoegd gezag. Ingevolge artikel 1, juncto artikel 4, van de Lma gebeurt benoeming door de Gouverneur. Dat houdt in, dat ook de beslissing op een verzoek om terug te komen op een dergelijk genomen ontslagbesluit aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. Dit betekent dat de in de bestreden beschikking vervatte afwijzing om terug te komen op het landsbesluit van 8 maart 2013 waarbij aan klager disciplinair ontslag is verleend, door verweerder onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
3.2
Het gerecht overweegt bovendien dat de Gouverneur bij het alsnog beslissen op het verzoek van klager uitdrukkelijk acht dient te slaan op de hiervoor bedoelde kennisgeving van niet vervolging. In het bijzonder nu deze kennisgeving is gegrond op het oordeel van de officier van justitie dat geen sprake is van wettig bewijs dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare handelen waarvan hij werd verdacht. Daarbij is van belang dat het lijkt te gaan om hetzelfde verwijt dat ten grondslag ligt aan het landsbesluit van 8 maart 2013 waarbij hem disciplinair ontslag is verleend. Niet valt in te zien dat deze kennisgeving niet als een nieuw gebleken feit of omstandigheid kan worden gezien, die een ander licht op dat landsbesluit kan werpen. Klager heeft in dit verband terecht op gewezen op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarin – kort gezegd – het uitgangspunt tot uitdrukking is gebracht dat, ingeval een strafrechtelijke procedure niet tot vervolging of een veroordeling heeft geleid, de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM onschuldpresumptie meebrengt dat de onschuld van een (voormalige) verdachte door de overheid niet (meer) in twijfel wordt getrokken (vergelijk EHRM 23 oktober 2014, Melo Tadeu/Portugal, EHRM 18 oktober 2016, Alkasi/Turkije, EHRM 28 maart 2017, Kemal Coskun/Turkije en EHRM 23 januari 2018, Güç/Turkije). De Gouverneur dient zich hier gemotiveerd rekenschap van te geven en eventueel bij het openbaar ministerie navraag te doen naar de nadere achtergrond van het doen van de kennisgeving en het strafrechtelijke verwijt waarop het betrekking heeft.
4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie de afwijzende beschikking niet in stand kan blijven. Het bezwaar van klager is gegrond, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
5. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat door het bevoegd gezag (de Gouverneur) alsnog een beslissing op klagers verzoek om terug te komen op het landsbesluit van 8 maart 2013 waarbij aan klager disciplinair ontslag is verleend, zal moeten worden genomen. Het gerecht kan de Gouverneur daartoe evenwel geen last geven, nu deze niet als verweerder in dit geding is betrokken. Klager mag er evenwel van uitgaan dat, indien de Gouverneur niet binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak op klagers verzoek heeft beschikt, een zogenaamde fictieve weigering tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La. Hij kan daartegen alsdan binnen dertig dagen bezwaar maken bij het gerecht.
6. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door klagers gemaakte kosten aan rechtskundig bijstand. Deze stelt het gerecht vast op Afl. 1.400,- (1 punt voor het opstellen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt Afl. 700,-).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond,
vernietigt de bestreden beschikking van 12 oktober 2021,
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klagers voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.