ECLI:NL:ORBAACM:2023:25

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AUA2022H00092
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar na 25 jaar overheidsdienst en de afwijzing van eerdere verzoeken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in dienst is bij de Aruba Tourism Authority en verzoekt om bevordering naar schaal 6 en 7 na 25 jaar overheidsdienst. Het landsbesluit dat de bevordering regelt, is door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 maart 2023 bevestigd. De appellant heeft eerder meerdere verzoeken om bevordering ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. De Raad oordeelt dat de appellant niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die een heroverweging van de eerdere afwijzingen rechtvaardigen. De Raad merkt op dat de afwijzing van eerdere verzoeken niet kan worden herzien zonder nieuwe argumenten, en dat de appellant in dit geval niet heeft voldaan aan die vereiste. De Raad bevestigt de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, dat het bezwaar van de appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat de gang van zaken rondom de verzoeken om bevordering niet ideaal is geweest, maar dat dit niet leidt tot een andere beslissing in deze zaak. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Zaaknummer: AUA2022H00092

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 21maart 2022, nr. GAZA AUA201903077, (ECLI:NL:OGAACMB:2022:21; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
appellant
en
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 8 juli 2019 (Landsbesluit) heeft geïntimeerde besloten appellant te bevorderen naar de rang van adjunct-commies, schaal 6, met ingang van 1 september 2014.
Appellant heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak dat bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft een verzoek van appellant om uitstel van de zitting afgewezen. De Raad heeft daartoe overwogen dat hij de aanwezigheid van appellant bij de behandeling ter zitting niet vereist acht. De Raad heeft aan appellant laten weten dat de Raad zo nodig na de zitting alsnog kan beslissen dat een verdere behandeling in aanwezigheid van appellant aangewezen is.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 februari 2023. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De Raad heeft bepaald dat een door appellant kort voor de zitting, bij twee afzonderlijk e-mails, toegezonden zeer omvangrijke hoeveelheid ongenummerde stukken - waaronder een pakket van meer dan 80 bladzijden en onder meer 42 zogenoemde rappelbrieven - zonder bijgevoegde leeswijzer, buiten beschouwing blijft wegens schending van de regels van een goede procesorde en onder verwijzing naar artikel 15, lid 2, van het Procesreglement 2022.

Overwegingen

1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellant is met ingang van 21 augustus 1989 in dienst gekomen bij de Aruba Tourism Authority. Hij is daar met ingang van 1 juni 2000 bevorderd naar de rang van hoofdklerk, schaal 5.
1.2.
Een verzoek om bevordering naar schaal en 7 met ingang van 1 januari 2003, respectievelijk 1 januari 2005 is afgewezen bij beslissing van 25 juni 2010.
1.3.
Naast een volgend verzoek, van 9 december 2010, om met toepassing van de bepalingen uit de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 te worden bevorderd naar schaal 6, 7, 8 en 9 met ingang van 1 juni 2004, 2006, 2008 en 2010 - welk verzoek om een reguliere bevordering vele keren is herhaald - heeft appellant op 12 mei 2014 het verzoek gedaan om te worden bevorderd op grond van het (uitzonderings)beleid betreffende bevordering van een bepaalde categorie inactieve ambtenaren bij het bereiken van 25 jaar overheidsdienst. Ook dit verzoek heeft appellant - die inmiddels in 2013 non-actief was geworden en thans deel uitmaakt van de overtolligheidspool - een aantal keren herhaald, laatstelijk op 3 juli 2015.
1.4.
Op de verzoeken om reguliere bevordering is geen reële beslissing gevolgd. Dit heeft geleid tot een uitspraak van het Gerecht van 18 juni 2018 waarbij het bezwaar van appellant tegen de fictieve weigering om op zijn verzoeken te beslissen, gegrond is verklaard.
1.5.
Op het verzoek om bevordering met toepassing van het (uitzonderings)beleid bij 25-jarige overheidsdienst is beslist bij het Landsbesluit. Geïntimeerde heeft daarbij besloten appellant te bevorderen naar de rang van adjunct-commies, schaal 6, met ingang van 1 september 2014.
1.6.
Appellant heeft tegen het Landsbesluit bezwaar gemaakt.
1.7.
Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar ongegrond verklaard. Het heeft overwogen dat de omvang van het geding begrensd wordt door de inhoud van het bestreden Landsbesluit. Gelet op de aanhef en de inhoud ervan heeft het Gerecht vastgesteld dat het uitsluitend een, op een daartoe strekkend verzoek van appellant, toegekende bevordering behelst wegens het voldoen aan het beleid inzake bevordering bij 25 jaar overheidsdienst. Het besluit behelst geen afwijzing van eerdere verzoeken om bevordering. In dit geding kan niet aan de orde komen dat, zoals appellant heeft gesteld, geïntimeerde niet heeft voldaan aan zijn verplichting een uitspraak van het Gerecht van 18 juni 2018 na te komen. Daarvoor is de procedure van artikel 96 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bedoeld.
2. Appellant kan zich niet vinden in de aangevallen uitspraak. Hij heeft in zijn beroepschrift gesteld dat hij het met het Gerecht oneens is over de door het Gerecht geformuleerde omvang van het geding en de gevolgtrekking daaruit dat appellant met betrekking tot zijn verzoek van 9 december 2010 om bevordering naar de schalen 6, 7, 8 en 9 de procedure ex artikel 96 van de La had moeten doorlopen.
2.1.
Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat hij de procedure ex artikel 96 van de La heeft doorlopen - hij heeft op 19 maart 2019 bezwaar gemaakt tegen de weigering van geïntimeerde om uitvoering te geven aan de uitspraak van 18 juni 2018 - en hij heeft gewezen op de uitspraak van het Gerecht van 21 oktober 2019 waarbij dat bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij als gevolg van die gang van zaken, waaronder de omstandigheid dat geïntimeerde nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 18 juni 2018, veel immateriële schade heeft opgelopen. Ook heeft hij materiële schade opgelopen bestaande uit proceskosten.
3. Geïntimeerde heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het Gerecht heeft op goede gronden vastgesteld dat het Landsbesluit, gezien de verwijzing in de aanhef en de overwegingen van het besluit naar het verzoek van appellant van 12 mei 2014 om bevordering op basis van het (uitzonderings)beleid inzake bevordering bij 25 jaar overheidsdienst, uitsluitend een toegekende bevordering behelst wegens het voldoen aan dat beleid. Die toekenning als zodanig is door appellant niet bestreden.
De ongegrondverklaring van het bezwaar en de instandlating door het Gerecht van het Landsbesluit komen dan ook voor bevestiging in aanmerking.
4.2.
De Raad voegt daaraan nog toe dat de gang van zaken betreffende de verzoeken van appellant om bevordering, in de loop der jaren, niet de schoonheidsprijs verdient. Enerzijds kan worden vastgesteld dat op de door elkaar lopende reguliere verzoeken om bevordering naar schaal 6, 7, 8 en 9 met ingang van uiteenlopende tijdstippen, en op het verzoek om bevordering op grond van het (uitzonderings)beleid door geïntimeerde op bepaalde momenten meer adequaat gereageerd had kunnen worden. Anderzijds droeg appellant met de zeer grote hoeveelheid rappels - in de stukken wordt gesproken van 42 rappelbrieven - en het in 2017 weer in beeld brengen van het verzoek van 9 december 2010 bepaald niet bij aan duidelijkheid en overzichtelijkheid. En niet onvermeld mag blijven dat op het eerste verzoek van appellant van 10 maart 2006 om bevordering naar schaal 6 en 7 op 25 juni 2010 afwijzend is beslist en dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de aan de voet van die beslissing vermelde mogelijkheid om bezwaar te maken tegen die beslissing. Hij heeft toen dus kennelijk berust in die afwijzing.
4.3.
Het gevolg van die laatste constatering is dat de afwijzing van een daarop gevolgd verzoek om een bevordering naar schaal 6 en 7 slechts kan worden opgevat als een weigering terug te komen van de eerdere afwijzing van het bevorderingsverzoek. Voor de vernietiging van een dergelijke afwijzende beslissing is vereist dat door appellant nova worden aangevoerd ten opzichte van de situatie waarin hij heeft berust. Omdat die kwestie hier niet voorligt, merkt de Raad slechts ten overvloede op dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat daarvan sprake is geweest.
4.4.
In het licht van wat de Raad hierboven heeft overwogen, behoeven de overige gronden van appellant geen bespreking meer.
4.5.
De Raad ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding voor een nadere behandeling van dit geding ter zitting in aanwezigheid van appellant persoonlijk.
5. De Raad komt aldus tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.