ECLI:NL:ORBAACM:2023:24

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AUA2022H00085
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Sybesma
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gelijktrekking van bezoldiging van uitgezonden hoofdofficier van justitie in Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Gouverneur van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De zaak betreft de gelijktrekking van de bezoldiging van een voormalig uitgezonden hoofdofficier van justitie in Aruba, die verzocht om zijn bezoldiging gelijk te trekken met die van de leden van het openbaar ministerie in het Caribische deel van het Koninkrijk. De Gouverneur had eerder het verzoek van de geïntimeerde afgewezen, maar het Gerecht verklaarde het bezwaar van de geïntimeerde gegrond en vernietigde de beslissing van de Gouverneur. De Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 februari 2023 en bevestigde de uitspraak van het Gerecht, waarbij werd overwogen dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor het maken van onderscheid tussen de geïntimeerde en andere gevallen waarin gelijktrekking van de bezoldiging had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat de situatie van de geïntimeerde in essentie niet afwijkend was van die van andere gevallen waarin gelijktrekking had plaatsgevonden. De Raad veroordeelde de Gouverneur tot betaling van de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Zaaknummer: AUA2022H00085
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
VAN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
appellant, hierna ook: Gouverneur,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba van 28 maart 2022, zaaknummer GAZA AUA202002811 (ECLI:NL:OGAACMB:2022:31; aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Geïntimeerde],
wonende in Nederland,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
en
appellant.

Procesverloop

Bij beslissing van 3 september 2020 (Beslissing) heeft appellant een verzoek van geïntimeerde - voormalig ‘uitgezonden’ hoofdofficier van justitie in Aruba - om de datum van gelijktrekking van zijn bezoldiging met de bezoldiging behorende bij het Rijksbesluit rechtspositie leden openbare ministeries van Curaçao, Sint-Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijksbesluit rechtspositie leden OM) te bepalen op 1 april 2012, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door geïntimeerde tegen de Beslissing gemaakte bezwaar gegrond verklaard en die beslissing vernietigd. Appellant is opgedragen binnen drie maanden na de datum van de uitspraak opnieuw op het verzoek van geïntimeerde te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Appellant is veroordeeld in de kosten van de procedure.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 februari 2023. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Geïntimeerde is eveneens verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerde is met ingang van 1 januari 2009 benoemd als ‘uitgezonden’ hoofdofficier van justitie in Aruba, welke benoeming heeft geduurd tot 1 september 2014.
1.2.
Op grond van buitenwettelijk beleid is met ingang van 1 april 2012 de bezoldiging van een aantal leden van het openbaar ministerie (OM) van Aruba gelijkgetrokken met de bezoldiging die behoort bij het niet in Aruba van toepassing zijnde Rijksbesluit rechtspositie leden OM.
1.3.
Op 23 juni 2014 heeft geïntimeerde aan de Gouverneur, door tussenkomst van de wnd. Procureur-Generaal en de Minister van Justitie, het verzoek gedaan om gelijktrekking van zijn bezoldiging met ingang van 1 april 2012. Bij brief van 13 april 2012 had hij deze kwestie reeds uitvoerig onder de aandacht gebracht van de Minister van Justitie.
1.4.
Bij besluit van 21 maart 2017 heeft de minister van Justitie dat verzoek van geïntimeerde - aan wie inmiddels met ingang van 1 september 2014 ontslag was verleend - afgewezen. Bij uitspraak van 27 november 2017 heeft het Gerecht dat afwijzingsbesluit vernietigd. Het besluit kon niet in stand blijven omdat het niet was genomen door het terzake bevoegde gezag, de Gouverneur. Bovendien achtte het Gerecht de afwijzing inhoudelijk ondeugdelijk omdat die in strijd werd geacht met het gelijkheidsbeginsel.
1.5.
Appellant heeft geen gevolg gegeven aan de hem bij die uitspraak gegeven opdracht binnen een termijn van drie maanden te beslissen op het verzoek van geïntimeerde. Daarop heeft deze laatste op 7 oktober 2019 het verzoek gedaan aan appellant om binnen één maand een beslissing te nemen ter uitvoering van de uitspraak 27 november 2017.
1.6.
Bij de door appellant uiteindelijk op 3 september 2020 genomen Beslissing is het verzoek van geïntimeerde om gelijktrekking van zijn bezoldiging met ingang van 1 april 2012 afgewezen. Gewezen is op historisch bestaande en gegroeide verschillen in bezoldiging tussen lokale en uitgezonden officieren van justitie in Aruba en ook tussen officieren van Aruba en van de Nederlandse Antillen. Verder is overwogen dat in door drie Arubaanse officieren aangespannen gedingen aanleiding is gevonden voor een compromis. Tot slot is erop gewezen dat Aruba formeel niet gebonden is om de leden van het openbaar ministerie op gelijke hoogte te bezoldigen als de officieren van justitie in het Caribische deel van het Koninkrijk. Er is geen aanleiding om de gelijktrekking van de bezoldiging van alle officieren van justitie om wie het hier gaat, op een andere datum te doen plaatsvinden dan per 1 april 2013. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
1.7.
Geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen de Beslissing. Zijns inziens staat op grond van de uitspraak van 17 november 2017 al vast dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Als die stelling niet wordt gevolgd, is van die schending wel degelijk sprake, aldus geïntimeerde. Zo wijst hij erop dat er immers besloten is tot de gelijktrekking, zij het per 1 april 2013. En hoewel appellant zich formeel niet gebonden acht aan het Rijksbesluit rechtspositie leden OM, past hij dat met ingang van 1 april 2013 wel op hem toe.
2. Het Gerecht heeft het door geïntimeerde tegen de Beslissing gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het Gerecht heeft overwogen dat de uitspraak van 27 november 2017, hoewel die niet is gewezen in een procedure tussen geïntimeerde en appellant, niet zonder betekenis kan blijven. Het Gerecht neemt daarom die uitspraak tot uitgangspunt. Daarin is geoordeeld dat sprake is van een ongelijke behandeling van geïntimeerde. Nu de Beslissing is gebaseerd op het standpunt van appellant dat daarvan geen sprake is, kan die Beslissing geen standhouden. Het Gerecht heeft appellant opgedragen opnieuw op het verzoek van geïntimeerde te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
3. Appellant heeft bij (aanvullend) hogerberoepschrift gesteld dat het Gerecht ten onrechte heeft beslist tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de Beslissing.
3.1.
Appellant heeft vooropgesteld dat Aruba niet gebonden is om de leden van het Arubaanse OM op gelijke hoogte te bezoldigen als officieren van justitie in het (overige) Caribische deel van het Koninkrijk. Verder is aangegeven dat er na 2012 een verschil in bezoldiging bestond van zowel uit Nederland uitgezonden leden van het OM als de lokale leden van het OM. Door een rechterlijke uitspraak heeft de Gouverneur zich genoodzaakt gezien om al in 2010 de bezoldiging van één van de lokale leden van het OM te doen verhogen conform de normen van de overige eilanden. Geleidelijk aan is vanaf 2011 de bezoldiging van andere leden van het OM aangepast.
3.2.
Appellant heeft gewezen op (financiële) faciliteiten waarover uitgezonden leden van het OM de beschikking kregen die niet van toepassing waren op de lokale leden van het OM. Deze ongelijkheid wordt door het Gerecht (wel) aanvaard. Van gelijke gevallen was dus geen sprake.
3.3.
Tot slot heeft appellant verwezen naar zijn stellingen in eerste aanleg. Zo heeft hij daar gesteld dat geïntimeerde na de overschrijding van de termijn die het Gerecht hem bij uitspraak van 27 november 2017 had voorgehouden, in rechte geen beslissing meer kon afdwingen, zodat hij niet-ontvankelijk was in zijn verzoek van 23 juni 2014. Het verzoek van 7 oktober 2019 moet dan ook te worden gekwalificeerd als een nieuw verzoek. Daarop is het beleid van toepassing (circulaire van 9 december 2008) dat dergelijke verzoeken niet meer dan drie jaren kunnen terugwerken.
4. Geïntimeerde heeft in hoger beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1.
De Raad volgt appellant niet in zijn betoog betreffende de niet-ontvankelijkheid van het verzoek van geïntimeerde van 23 juni 2014 en betreffende de kwalificatie van het verzoek van geïntimeerde van 7 oktober 2019. Hoewel dat niet tijdig is gebeurd, heeft appellant uiteindelijk immers bij de in geding zijnde Beslissing een inhoudelijke beslissing genomen op het eerste verzoek van geïntimeerde om gelijktrekking van zijn bezoldiging met ingang van 1 april 2012. De tegen het uitblijven van een tijdige beslissing gezette procedurele stappen en de uitkomsten daarvan zijn voor de toetsing van de Beslissing niet van betekenis.
5.2.
De door appellant naar voren gebrachte inhoudelijke argumenten tegen gelijktrekking van de bezoldiging van de leden van het Arubaanse OM met die van de officieren van justitie in het (overige) Caribisch deel van het Koninkrijk waren oorspronkelijk wellicht pleitbaar en zelfs houdbaar geweest, maar appellant heeft die argumenten in de situaties die zich in de loop der jaren hebben voorgedaan, uiteindelijk niet gebruikt of gehandhaafd. Dat heeft ertoe geleid dat zich vanaf 1 april 2012 geen gevallen hebben voorgedaan waarin die gelijktrekking niet heeft plaatsgevonden.
5.3.
In de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht op goede gronden verwezen naar de overwegingen in de uitspraak van 27 november 2017. De Raad volstaat met verwijzing, op zijn beurt, naar rechtsoverweging 3 van de (op rechtspraak.nl gepubliceerde) aangevallen uitspraak, waarin die overwegingen letterlijk zijn aangehaald. Het Gerecht heeft zijn oordeel verder gemotiveerd in rechtsoverweging 5 van zijn uitspraak, waarnaar de Raad hierbij verwijst en waarbij de Raad zich aansluit. Voor het maken van onderscheid tussen de gevallen waarin de gelijktrekking heeft plaatsgevonden en het geval van geïntimeerde, bestaat geen rechtvaardigingsgrond. De situatie van geïntimeerde is in essentie niet afwijkend van de gevallen waarin de gelijktrekking van de bezoldiging heeft plaatsgevonden.
5.4.
De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet hierin aanleiding de Gouverneur te veroordelen in de proceskosten van geïntimeerde in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 700,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De Raad van Beroep:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
veroordeelt de Gouverneur van Aruba tot betaling aan geïntimeerde van zijn proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van Afl. 700,00 (zevenhonderd Arubaanse guldens).
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.